Wat doe ik hier in Godsnaam?

 

Carel ter Linden: Wat doe ik hier in Godsnaam?
Een zoektocht
Uitgeverij De Arbeiderspers, Utrecht, 2013

 

Aangezien er op het internet al diverse goede (kritische) recensies op het boek van dominee Carel ter Linden te vinden zijn, geef ik hier mijn persoonlijke reactie naar aanleiding van het lezen van zijn boek. In dit boek beschrijft Carel ter Linden zijn persoonlijke zoektocht naar het antwoord op de vraag: wat doe ik hier in Godsnaam?  Via een grote omweg van een meer traditioneel christendom naar een liberale opvatting daarvan, en langs de wegen van de moderne wetenschap (kosmologie, biologie, evolutieleer, bijbelwetenschap) komt hij bij dit antwoord uit:
verbeter jezelf, verbeter de wereld, doe wat voor een ander en doe wat goeds voor de aarde.

 

De zoektocht van ter Linden is voor mij verwarrend omdat hij aan de ene kant de bijbelse taal blijft hanteren, hij kan en wil daar geen afstand van doen, en aan de andere kant deze taal nieuwe definities geeft. Soms spreekt hij over God alsof hij in een kerk preekt, zodat Hij bijvoorbeeld begrepen kan worden als een persoonlijke Schepper, en elders spreekt hij bijvoorbeeld weer over God als “het Essentiële”, dat geen schepper is, geen doel heeft en niet persoonlijk is. Een soort veredeld ‘Ietsisme’.


“God, de Essentie van het bestaan zoals Israël dat heeft begrepen, is in mijn ogen ethisch van karakter. Het gaat uiteindelijk om ons menselijk handelen. Als ik het woord ‘God’ nader zou moeten omschrijven, dan zou ik zeggen: het gaat hier om een innerlijk ervaren, beslissend appèl tot verantwoordelijk mens-zijn.”(pagina 142).


Is dit alles wat bij ter Linden van God overblijft? Is dit echt de essentie van het bestaan zoals Israël dat begreep? Israël benadrukt zeker de ethische kant van het bestaan, en het verantwoordelijk leven van de mens, maar ‘God’ is door Israël toch duidelijk getekend als de Ene, de Schepper, als de Aanwezige en Sprekende Tegenover van de mens en als een barmhartige Herder. Dat is het onvervreemdbare geschenk van Israël aan de volkeren. Ter Linden spant hier Israël wel heel gemakkelijk voor zijn karretje.


Verantwoordelijkheid in het bijbelse denken is altijd verantwoordelijkheid ten opzichte van Hem die over alle mensen zal oordelen, tegenover wie de mens rekenschap moet afleggen van zijn daden. Denkt ter Linden dat dit ‘slechts’ beeldspraak is? Vermoedelijk wel, want hij ziet twee taalvelden (pagina 112): “het dagelijkse, feitelijk beschrijvende en het beeldende”. Bijvoorbeeld de opstanding van Jezus is vooral een beeldend verhaal, een literaire uitdrukking, dat verteld wordt om zijn eeuwige betekenis te communiceren: zijn dood kan niet het einde zijn volgens de bijbelschrijvers omdat Jezus in de geest van God gehandeld en gesproken had. Dit opstandingsverhaal ziet ter Linden als een bijbelse versie van de algemene vorm van het opstandings- en hemelvaartsverhaal, zoals dat vaker voorkwam in de Grieks-Romeinse literatuur. Ik denk dat dit bijbelse opstandingsverhaal niet te vergelijken is met dat van de Grieken/Romeinen, die hun overleden helden daarmee wilden vereren. Dat psychologische mechanisme is in het bijbelse verhaal m.i. niet aanwezig: het gaat in het bijbelse opstandingsverhaal om een beeldende weergave van een werkelijke historische en transcendente gebeurtenis.

 

Het probleem met die onderscheiding in twee taalvelden is dat ter Linden deze twee tegenover elkaar plaatst, alsof het in de verhalen uitsluitend om ‘beeld’ zou gaan en niet om “het feitelijk beschrijvende”. De bijbelschrijvers echter maakten onze moderne wetenschappelijke onderscheidingen niet: zij hanteren één taalveld, dat van de geschiedschrijving van wat geschied is, wat geschiedt en wat zal geschieden (wat was, wat is en wat komt, en deze drie vaak als één). Daarin laten zij alles samen komen: historische feitelijkheid, transcendentie (openbaring), profetie en recapitualtie. Alles staat ten dienste van die bijbelse geschiedenschrijving: ook het beeldende en het symbool. Dit is voor de moderne wetenschappelijk en journalistiek denkende mens, een echte hersenbreker. De precieze historische, video-camera-werkelijkheid is daarin niet meer te achterhalen, ondanks verwoedde pogingen van de historische (bijbel)wetenschap, maar dat het verhaal geschied is, verwijst naar geschiedenis en gebeurtenissen staat buiten kijf. Het verhaal is waar, én het is gebeurd, het gebeurt en het zal gebeuren, en niet zoals sommige voorgangers tegenwoordig de gelovigen voorhouden: ‘het verhaal is wel waar, maar niet gebeurd’. De waarheid gebeurt altijd, daarom is het de waarheid. Beeldspraak, als het gaat om de verbinding met het hogere en geestelijke, is een hulpmiddel in deze bijbelse geschiedschrijving. Men moet niet alles uitsluitend letterlijk nemen als in een journaal, en men moet niet alles uitsluitend als beeldspraak/symbool zien zonder historische grond. Als Jezus het verhaal van zijn leven in het evangelie zou lezen, dan zou hij ongetwijfeld zeggen: ‘Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen’. (zie Opmerking 1).

 

Menig gewoon gelovige, waaronder ikzelf, dankt God dat het bestaan een Goed begin en een Goede toekomst heeft en betekenisvol is ondanks strijd, tegenspoed en lijden, maar dominee ter Linden zegt dat de kosmos en de bios volkomen toevallig zijn ontstaan en dat zingeving uitsluitend door en vanuit de mens zelf gemaakt wordt.


"Of deze wereld nu een voorgegeven bedoeling, een zin heeft of niet-daar kunnen we verschillend over denken-één ding is zeker: alleen de mens kan aan deze wereld een zin geven.......De mens moet zelf betekenis aan zijn leven geven." (p.159).


Ik vind dit zo beperkt: natuurlijk moet een mens zijn leven betekenis geven en er zelf wat van maken. Maar uit de bijbel komt een nog zoveel hogere zin naar voren, die men heus niet ver hoeft te zoeken, maar die op elke bladzijde zichtbaar is: de mens die naar Gods beeld geschapen is, en daarmee zijn levensopdracht krijgt, en daarom een hogere waarde en betekenis heeft dan een dier. "Wat kunnen we, eenmaal geboren, anders doen dan net als het dier onze weg zoeken?" (p. 27). De mens is geen dier, leert Israël. Hij geeft zijn leven betekenis door daden van rechtvaardigheid en barmhartigheid, hoe kleinmenselijk deze ook zijn: het zijn de ‘karaktereigenschappen’ van God. Geen enkele van die werken kan verloren gaan, want de liefde kan niet vergaan, omdat zij in de Eeuwige God behouden blijven. Deze visie, als openbaring van God via Israël, kan door een monolithische evolutieleer niet even weggeredeneerd worden. De (evolutie)wetenschap behoort zich m.i. hier meer bescheiden op te stellen. En de gelovige moet zich hierdoor niet laten misleiden.

Menig gewoon gelovige, waaronder ikzelf, verblijdt zich over de komst van Jezus in zijn goddelijke kracht, wijsheid en liefde: eindelijk is daar God in de gestalte van die mens, die zich ontfermt over mensen, hen ziet en hoort, hen een naam geeft: Jezus, de goede herder, die zich niet door wolven laat stoppen, maar zijn leven inzet voor zijn schapen. Maar de dominee zegt dat Jezus geen goddelijk mens was, geen man die wonderen en tekenen deed, niet de verschijning van God in de gestalte van deze mens. Hij hoort en ziet de mens niet, Hij is niet Iemand, maar  “het Essentiële’. Dat God de mens ziet is voor ter Linden een probleem. “Dat God ons vanuit de hemel zou zien, kunnen wij in deze tijd niet meer letterlijk nemen. …..God ziet en hoort ons niet op dezelfde wijze als wij elkaar zien en horen.  …….Maar er is geen God in de hemel die ons ziet; en stel dat hij ons wel zou kunnen zien, en hij deed niets-dat zou mij werkelijk alle geloof in hem doen verliezen. De bedoeling van dit ‘zien’ van God is een andere. Elk beeld dat de bijbel van deze God geeft is tegelijk bedoeld als een ‘voorbeeld’.”(p.101, 102). Hier is het onderscheid tussen beeldspraak en letterlijkheid, wat ter Linden maakt, niet relevant. De mens moet nu eenmaal spreken over God in termen van zijn eigen menselijkheid, maar dat hoeft geen afbreuk te doen aan het feit dat God ons liefdevol aanziet.


Wij moeten als mensen leren om liefdevol naar elkaar te kijken en luisteren en elkaar te hulp te schieten, daar gaat het om, volgens ter Linden. Dat God naar hem kijkt wordt door de Franse filosoof Sartre, ter Linden verwijst naar hem klaarblijkelijk met instemming, als een verschrikkelijke gedachte en als een beroving van vrijheid (om ook fouten te maken) gezien. Dat vind ik heel goed te begrijpen, maar in heel deze problematiek is m.i. de vraag niet όf God naar de mens kijkt/luistert, maar de vraag is: hoe ziet/hoort God ons? Want zoals Hij ons ziet/hoort, dat is ónze levenstaak in de relatie met anderen. Hoe kijkt God naar de mens? Als een boze vader, die zijn dochter betrapt tijdens een stiekeme vrijpartij? Als een Politieagent die uit is op wetsovertredingen?


Heeft Carel ter Linden dan zo weinig geleerd van de Messias: dat God ons in het verborgene ziet als een liefdevolle Vader, ons liefheeft, onze goede werken beloont, ons als Leraar met nederigheid en zachtmoedigheid onderwijst, ons niet oordeelt, maar aanvaardt in Christus. Zijn juk is toch zacht en zijn last licht? God ziet en hoort beter naar ons, dan wij naar elkaar kijken/luisteren. God ziet en hoort ons anders. Zijn oog is Liefde. Ik denk dat wij dat maar moeilijk kunnen bevatten, omdat ons eigen oog boos is. Wij hebben nog veel te leren.

 

Menig gewoon gelovige, waaronder ikzelf, kijkt uit naar het leven van God, het ‘eeuwige leven’, dat niet kan eindigen, dat leven dat met de opstanding van Jezus uit de doden gegeven is aan alle mensen en dat nu reeds geleefd kan worden. Ik verwacht de komst van die Heer en zijn eeuwige koninkrijk, nu, elke dag en bij de voleinding van de wereld.  Alles gaat daar naar toe, al is het 2 stappen vooruit en 1 stap achteruit vanwege alle dodelijke tegenkrachten, van binnen en van buiten. Ik leef beneden en ga mijn weg en kijk naar boven voor hulp, troost, leiding, redding, vergeving, kracht, liefde en wijsheid. Dat heb ik allemaal nodig onderweg.
Maar dominee ter Linden zegt dat Jezus feitelijk niet opgestaan is uit de dood, dat het leven van liefde, trouw en barmhartigheid een eenzame opdracht is die de mensheid zichzelf heeft opgelegd, dat wij als mensheid  dit visioen uitsluitend zelf moeten waar maken. De dominee zegt dat dood dood is en het graf het einde, boven niet bestaat tegenover beneden, slechts deze ene zichtbare wereld, waarvan niemand weet waar hij vandaan komt en niemand weet waar hij naar toe gaat.
Begrijpt ter Linden niet (meer) uit de heilige Schriften dat het menselijk bestaan een cyclus is van afdalen naar beneden, naar ellende en ballingschap in de dalen van het leven, en weer opgaan naar boven, naar de Berg van God, naar Jeruzalem?
Wie geen boven meer kan zien bevindt zich blijkbaar boven, vanwaar hij naar beneden kijkt, want boven-beneden zijn toch oerbeelden in het menselijk bestaan.

 

Menig gewoon gelovige weet zich vergeven, getroost en bemoedigd in tijden van tegenspoed, lijden en zonden tegenover God en mensen. En dat door Jezus die, als Zoon van God, zichzelf heeft overgegeven tot op de dood aan het kruis om de mens ondanks alles toch te kunnen meenemen in het leven met en voor God. Jezus heeft het gebarsten mensenlijk bestaan geheeld en verenigd met God. Hij schenkt mij vergeving van zonden en nieuw leven in God: vallen en opstaan eindigt met opstaan.
Maar ter Linden zegt dat God niet in de hemel woont, dat Jezus je daar dus niet mee naar toe kan nemen. Troost en bemoediging komt alleen van andere mensen. Vergeving kan alleen door mensen geschonken worden, als ze dat al kunnen. Hij zegt dat het leven een leerschool is van vallen en opstaan, maar dat het eindigt met vallen, waarna geen opstaan meer volgt.

 

Menig gewoon gelovige verheugt zich met de aartsvaders van Israël (en ook Boeddha en al die andere geestelijke leraars van de mensheid hoop ik) dat de dag van Jezus gekomen is: de komst van die langverwachtte Messias van Israël, de gezalfde van God, gezonden om zijn volk te verlossen van hun zonden en de volkeren te onderwijzen in de wetten van God over rechtvaardigheid en barmhartigheid. Maar ter Linden ziet geen vervulling van lang gekoesterde verwachtingen. Jezus krijgt allerlei mooie titels van zijn volgelingen omdat hij “het Essentiële “, dat geheim van het bestaan, zo goed gepraktiseerd heeft, maar hij ziet geen relatie tussen die titels en Gods Naam: hij ziet niet dat met en in Jezus als Zoon van God, God en mens verenigd zijn. Ik lees geen woord over het onvoorstelbare gebeuren, waarover Paulus verbijsterd is, dat de Messias van Israël gekruisigd is door Israël samen met de heidenen. Dit eeuwige raadsel, deze absolute paradox, is voor Paulus en de Kerk een kern van het christelijk geloof: de verkondiging van de dood van de Heer, tot dat Hij komt. Want in zijn dood ligt ons leven. Niets van dat al in het boek van dominee ter Linden.

 

Hij spreekt over “God voltooien” en “God is nog niet af” en “God kent zichzelf niet”. De mens speelt daar een cruciale rol in: God af maken, voltooien.  Het is merkwaardig dat Jezus zelf zegt: “wees goed voor alle mensen. Net zoals jullie hemelse Vader goed is voor iedereen.”(Mt. 5:48, Bijbel in Gewone Taal, BGT). De mens moet worden zoals God is. Ook Paulus beschrijft in veel beelden dat de mens moet groeien, moet veranderen naar het beeld van God, hij moet de oude mens afleggen en de nieuwe aandoen. De mens is in het bijbelse denken duidelijk nog niet af, maar God wel. God is het grote Liefdevolle Mysterie, die zichzelf kent door zijn Geest, maar wij kunnen het maar niet bevatten. God is het doel, waar de mens zich naar toe ontwikkeld.

 

Er zijn vele vragen die op de gelovige afkomen in onze cultuur  van wetenschap (kosmologie, biologie, psychologie e.a.), die verwarring oproepen:
Hoe zit het met de maagdelijke geboorte en de wonderen en tekenen in de bijbel?
Hoe is de bijbel te rijmen met de moderne (evolutie)wetenschap?
Wat is de relatie tussen moderne geschiedschrijving en de bijbelse geschiedschrijving?

 

Terechte vragen. De antwoorden van Carel ter Linden vind ik onbevredigend en teleurstellend. Hij houdt wel vast aan de levenswijsheid en de moraal, die in de bijbel gevonden kan worden. De bijbel is volgens hem nog altijd een boek met verhalen en wijsheden die in de loop van de geschiedenis van het volk Israël uitgekristalliseerd en ontdekt zijn in een moeizaam proces van vallen en opstaan, door schade en schande verworven. Hij wil graag de heiden en de gelovige bij elkaar brengen, zij hebben veel gemeen. En dat lijkt mij ook juist: de volmaakte gelovige en de volmaakte heiden bestaan niet, ze hebben als mens natuurlijk veel gemeen, ze groeien op in dezelfde tijd en onder de druk van dezelfde tijdgeest. Veel vragen zullen zij gemeen hebben, maar of dat ook geldt voor de antwoorden betwijfel ik.

 

Het antwoord van Carel ter Linden op de druk van die tijdgeest is een kritiekloze acceptatie van de alomtegenwoordige visie van de moderne (natuur)wetenschap als ideologie van het leven. De evolutieleer lijkt alles te verklaren, maar geeft, als wetenschap, toch geen antwoord op echte levensvragen. Die leer of ideologie is binnenwerelds en kan niet boven zichzelf uitkijken.


De evolutie, als wetenschappelijke visie op de wording van de kosmos en bios, wordt door Carel ter Linden gewoon overgenomen, inclusief de ideologische implicaties, waaronder: toevalligheid, betekenisloosheid, doelloosheid. Dat ervaart hij dan ook als een probleem:

 

“Ik ben mij meer dan ooit bewust hoezeer het toevallige een rol speelt in de wording van het leven. Aan dit hele proces is geen bedoeling af te lezen. De evolutie is kennelijk gebaseerd op toeval…… nu kan ik het het hele proces nergens meer verbinden met die God die ik heb leren kennen als een geestelijke werkelijkheid van ‘trouw’ en ‘gerechtigheid’ en ‘barmhartigheid’. Daarvoor is dit proces van eeuwen en eeuwen te wreed te ondoorzichtig, te kil, en te onpersoonlijk.” (p.83) 


“Mijn probleem is dat ik geen verbinding kan leggen tussen die hoge menselijke waarden als liefde en trouw en recht, die de bijbel ziet als diep verbonden met ons menselijk bestaan, en het hele proces van de ontwikkeling van het leven op aarde, waaruit de mens is voortgekomen.”(p. 159).


Ter Linden wijst in dit verband op de realiteit van (erfelijke) ziekten, evolutionaire mislukkingen, de wreedheid in de natuur, bijv. dat vogeltje de Grauwe Klauwier, dat kevers als voedsel verzamelt, en ze vers houdt door ze levend op de doornen van een struik te prikken.
Zijn probleem kan als vraag geformuleerd worden: wat is de relatie tussen de scheppende God, die Liefde is, en de inzichten van de moderne (evolutie)wetenschap?

 

Die evolutie, gezien als ontwikkeling van de kosmos en bios in een dynamisch krachtenveld, kan ook verenigbaar zijn met modern bijbels geloven. Het is maar hoe je het bekijkt. Ik geef een paar voorbeelden uit mijn eigen zoektocht naar antwoorden:

 

1. Juist in die overweldigende ontwikkeling van de kosmos en de bios, met zijn duizelingwekkende hoeveelheid en verscheidenheid aan levensvormen werkt de wet van de Liefde, namelijk hierin dat alles zijn ruimte en zijn tijd krijgt voor de eigen ontwikkeling, ook de realiteiten van kwaad. Elke tak van de evolutionaire levensboom heeft zijn eigen gelegenheid, mogelijkheid, tijd en ruimte gehad.
Op een of andere wijze is ‘het kwaad’  in de wording van de levensvormen opgenomen, verwerkt, ingeschakeld en daarmee geopenbaard (dat is: aan het licht gebracht), en dat is de (voorlopige) overwinning van het goede op het kwade: uitschakeling door inschakeling. (zie Opmerking 2). Zogenaamde ‘wreedheid’ in de natuur (menselijke wreedheid buiten beschouwing gelaten), waar ter Linden moeite mee heeft, is nog altijd een betekenisvolle gewelddadigheid in het licht van de eigen levenscontext van de ‘dader’ nl. de voedselketen (eten en/of gegeten worden) en van de drang tot leven en overleven (waaronder de ontwikkeling van het leven naar complexere vormen). Daarin zit vaak een verbazingwekkende vorm van creativiteit. In de rauwe wereld van de natuur is zelfs de dood een betekenisvolle gebeurtenis in de cyclus van leven en dood en kan ook een vorm van barmhartigheid zijn. Vanuit het perspectief van de levensvormen zelf gezien is er in heel die evolutiedynamiek geen doelloosheid, zinloosheid en toevalligheid, integendeel: ieder individu handelt doelgericht en zinvol binnen zijn eigen context, op basis van eigen niveau van bewustzijn en eigen instinct.

 

2.De majestueuze ontwikkeling van het leven laat ook zien dat het leven altijd en overal wegen zoekt, hoe bizar en weerbarstig de omstandigheden ook mogen zijn. Het leven overwint weer de dood door middel van de eindeloze opeenvolging van de geslachten, het is opstanding op het biologisch niveau van de soorten. Het leven overwint telkens weer de angstwekkende en soms gewelddadige omstandigheden van de natuurlijke en ecologische veranderingen door ‘toevallige’ mutaties, die niet zo ‘toevallig’ zijn, maar doelgerichte veranderingen die het leven opeist en afdwingt om te overleven. Ook de wondgenezing van vernietigd weefsel demonstreert een wonderlijke beweging naar herstel, naar leven en ‘opstanding’. De ontwikkelingen, variaties en mutaties van het DNA maken het leven mogelijk om toch weer ‘op te staan’. DNA is stabiel genoeg om te leven, en flexibel genoeg om te overleven.
De miljoenen zaadcellen voor een conceptie, en breder de overvloed aan levenskiemen in de natuur in het algemeen, wijzen op een bijna belachelijke levenskracht en levensdrang, een absurde, ja  goddelijke gretigheid om te leven.  Het is geen verspilling, maar een levensverzekering. De drang tot leven en overleven, de evolutionaire drang tot zelfbehoud, getuigen van God, die het Leven is.
Paulus schrijft m.i. terecht over de Schepper: “Want ook al kun je God niet zien, je kunt wel zien wat hij gedaan heeft. God heeft de wereld gemaakt. Zo kan iedereen die verstand heeft, Gods eeuwige macht zien, en begrijpen dat hij God is.”(Rom.1:20, BGT)). Wetenschappelijke verklaringen van al die processen kunnen een weerlegging van het geloof in God zijn, maar ook een bevestiging: het is maar hoe je het bekijkt.

 

3.De evolutie toont een ontwikkeling van levensvormen met een toenemende mate van onafhankelijkheid van hun omgeving. Dit gaat gelijk op met de ontwikkeling van bewustzijn tot zijn hoogste vorm tot nu toe in de mens: in het bewustzijn van de mens is de afhankelijkheid van de omgeving in principe geheel opgeheven. Dat bewustzijn, die geest, is een licht op het pad van het leven. Die geest maakt het in principe mogelijk voor de mens om niet alleen de planeet Aarde, maar de kosmos te bewonen.

In de mensheid heeft de evolutionaire strijd van het Leven en de Liefde in een dodelijke kosmische en biologische omgeving,  tot nu toe geleid tot een zege voor het Leven en de Liefde. En het scheppende Woord van God, waaruit dit alles begon, is Gods garantie dat dit ook voor de toekomst geldt, ‘tot aan de voleinding van de wereld’. Want het Woord van God is de ‘genesis’ van de kosmos en de mens (toen, nu en altijd).


De schepping is, zo begrijp ik het bijbelse verhaal, een schepping in twee fasen: God schiep de kosmos/bios door zijn Woord, waarin ‘het kwaad’ zijn eigen rol heeft, ingeschakeld wordt en daardoor geopenbaard en overwonnen. Dit begint als het Licht zijn eerste aanval opent op de woestenij, leegheid en donkerheid van het begin (Gen.1:1-3). Deze schepping zelf is de voorlopige, maar onvolkomen overwinning op het ‘kwaad’.
Daarop voortbouwend en in het verlengde daarvan schept God een nieuwe schepping door hetzelfde Woord, waarin ‘het kwaad’ volledig verwijderd is. De kosmologische ‘big bang’ is de maagdelijke geboorte van de schepping. Zo is de maagdelijke geboorte van Jezus Christus, door de Geest en het Woord van God, de ‘big bang’ van een nieuwe schepping: de nieuwe hemel en aarde en de nieuwe mens. In die nieuwe schepping is geen dood, geen zee en geen nacht meer is, (Op.20:14; 21:1,25). ‘Het kwaad’ is daaruit definitief verwijderd. Daarnaartoe zijn wij, volgens bijbels getuigenis, op weg.


Dit is het onbegrijpelijke mysterie van de maagdelijke geboorte van de oude schepping en van Jezus Christus, de nieuwe schepping. God is van beide het Begin en het Eind. Dat is zijn eer.

Dat Woord, deze Liefdevolle Betekenis van God, breekt baan, vanaf het begin langs de eeuwen der eeuwen van de evolutie, door heel die kosmische en biologische dynamiek heen naar het leven van de mens als fysieke uitdrukking (‘beeld’) van dat Woord, waarvan Jezus Christus de Eerste is.

 

Slotopmerking
In zijn zoektocht naar het antwoord op de vraag: wat doe ik hier in Godsnaam, is dominee Carel te Linden m.i. behoorlijk verdwaald. Over de bijbelschrijvers zegt hij eigenlijk: zij wisten in hun tijd niet beter, maar nu hebben wij nieuwe en betere inzichten. Daarmee wordt de bijbelschrijver feitelijk monddood gemaakt.
De moderne (evolutie)wetenschap heeft het pleit gewonnen bij hem. Hij houdt vast aan het bijbelse taalgebruik, daar is hij mee groot geworden. Die bijbel wijst voor hem op de humaniteit als appèl aan mensen. Die boodschap kan hij nog brengen, en die is op zichzelf niet verkeerd.
Maar of dat christelijk geloof is, betwijfel ik. Wat kan hij nog antwoorden op vragen als:
Wat is het evangelie van God dat aan alle volken verkondigd moet worden?
Wat is de messiaanse betekenis van Jezus Christus en zijn lijden, sterven en opstanding?
Wat betekent het dat Jezus de vergeving van de zonden heeft bewerkstelligd?


Zijn zoektocht heeft geleid tot een verarming en kaalslag. De wetenschappelijk analyse en kennis van de ingrediënten van brood, hoe interessant en waardevol ook in zichzelf, zijn volkomen onbelangrijk voor iemand die honger heeft. Het brood van het algemene christelijke geloof is bij dominee Carel ter Linden zouteloos geworden.

 

Opmerkingen:

 

1.Over taalvelden:
Als de schrijver van bijvoorbeeld het Exodusverhaal (Ex.1-12, met de tien plagen van Egypte) een moderne historische reconstructie van de Uittocht zou lezen, dan zou hij m.i. zeggen: ‘zo is het niet gegaan’, omdat in die wetenschappelijke reconstructie de belangrijkste en werkelijk bepalende Factor niet meedoet. De God van Israël neemt het op tegen de goden van Egypte: welke historicus kan daar een reconstructie van geven? Toch gebeurt die strijd der goden in en door onze feitelijke geschiedenis, en de beschrijving daarvan geeft de schrijver. Het is dan ook waar, en het is gebeurd. Hoe dat er in een ‘journaal’ uit zou zien is niet meer te achterhalen. De schrijver hanteert één taalveld, waarin historie, transcendentie en recapitulatie samenkomen.

 

2.Over ‘Het kwaad’:
Hierover kan in dit bestek niet veel gezegd worden. Ik ga uit van de realiteit hiervan in onze wereld, vanaf het begin. In de bijbel, denk ik, wordt het als een gegeven van onze wereld gezien, en als negatieve krachten (negatie van goede krachten), waar de goede schepping zelf het antwoord op is. De gedachte/formulering 'het kwaad uitschakelen door het in te schakelen' vond ik bij Dhr. C.G. van Wijk.

 

3.Bezoek eens Naturalis Biodiversity Center: buitengewoon indrukwekkend om de fossiele vondsten te zien en uitleg te krijgen over het oerverleden van de aarde en zijn bewoners.
Bezoekadres: Darwinweg 2, 2333 CR Leiden.

 

4.Zie voor literatuur en andere bronnen de pagina 'Literatuur'.