PINKSTEREN, 153 GROTE VISSEN, JOH. 21:11

 

 

“Jezus zei: ‘Breng ook wat van de vis die jullie daarnet gevangen hebben.’ Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het niet.”

 

In de grondtekst wordt gesproken over: “megas ichtus hekaton pentekonta treis” en dat betekent “grote vissen 100-50-3”. Wat kan de betekenis zijn van die 153 grote vissen? En wat heeft dat met 'Pinksteren' te maken?

 

Wat is de context van dit verhaal?

De leerlingen in deze geschiedenis, zeven in totaal, hebben zich na de dood van Jezus teruggetrokken naar het meer van Tiberias, ook genaamd het meer van Galilea. De leerlingen zijn naar huis gegaan en hebben hun oude werk weer opgepakt. Na een hele nacht gevist te hebben komen ze zonder vangst terug. Jezus verschijnt aan de oever en zegt dat zij hun netten aan de rechterkant moeten uitwerpen. Die rechterkant staat voor de 'kant van Gods zegen', de kant van de Messias, die zit aan de rechterhand van God. Als zij dat doen is hun vangst enorm: 153 grote vissen. Een leerling roept: “Het is de Heer”. Aan de zegen van vrucht herkent hij Jezus blijkbaar. Niemand vraagt wie Hij is, maar ze weten dat het de Heer is. Daarna houden ze een maaltijd.

Na een hele nacht sjouwen en sjorren is het resultaat: niets, geen vangst, geen oogst. Groot is hun gemis, hun tekort. De vangst, de zegen, wanneer Jezus binnen treedt, is echter meer dan overvloedig. In dit ervaringsverhaal illustreert Johannes wat Jezus elders zegt: met Mij zul je veel vruchten voortbrengen, maar zonder Mij kun je niets doen (Joh.15:5). 

 

 

 

Jacopo Robusti, bijgenaamd Tintoretto, Christus bij het Meer van Galilea, 1575-80. Olieverf op doek, 117 x 168,5 cm. National Gallery of Art, Washington.

 

Honderd: goddelijke vruchtbaarheid

Het getal honderd wordt in de bijbel, naast de betekenis van 'volledigheid/volmaaktheid', ook verbonden met de volheid van Gods zegen en vruchtbaarheid. Enkele voorbeelden:

1. In Genesis 10 en 11 wordt het nageslacht van Noach opgesomd. De geslachtslijsten van Jafet, Cham en Sem volgen. Daarna wordt de geslachtslijst van Sem, de oervader van de Semieten, voor de tweede maal gegeven, maar dan specifiek de lijn die via Arpaksad, Eber en Peleg naar Abraham, de zoon van Terach loopt. Abraham (=”vader van een menigte”) wordt door God gezegend en 'uitermate vruchtbaar gemaakt' (Gen.17). Hij zal ontelbaar veel nakomelingen krijgen 'als de sterren aan de hemel en zand aan het strand langs de zee' (Gen.22). Dit is de geslachtslijn van Gods zegen waarbij gezegd wordt dat Sem, toen hij honderd jaar oud was, Arpaksad verwekte (Gen.11:10).

2. En ook Abraham: hij was 99 jaar toen God hem na een jaar een nakomeling beloofde bij zijn vrouw Sara, die toen 90 jaar was. Beiden moesten lachen, want hoe zou dat kunnen? En toch: Abraham was honderd jaar toen hij zijn zoon Isaak kreeg (Gen.21:5).

3. En Isaak zaaide in het land van de Filistijnen en oogstte dat jaar honderdvoudig, want de Heer zegende hem (Gen.26:12).

4. Ook Jezus belooft honderdvoudige voorspoed aan hen die Hem volgen (Mrc.10:30).

 

In het verschijningsverhaal van Johannes kan 'honderd' verstaan worden als verwijzing naar Gods (honderdvoudige) zegen en goddelijke vruchtbaarheid.

 

Vijftig: gezegende oogst

Deze verschijning vindt plaats vlak na Pasen, na de dood van Jezus. Het is de tijd van 'het tellen van de Omer' op weg naar 'Shavuot”, dat is het (Joodse) Wekenfeest of Pinksteren. In het Oude Testament en de Joodse traditie is de Omer (='schoof') de eerste vrucht van de gerst-oogst, waarvan een schoof door de hogepriester in het heiligdom voor de Heer opgeheven/bewogen wordt. Dat gebeurt op de dag na Pasen, 16 Nisan, en vanaf die dag worden de weken en dagen geteld tot en met zeven weken, 49 dagen, waarna het Wekenfeest/Pinksteren is, de vijftigste dag (pentekonta=50).

Op dit Wekenfeest worden er door de hogepriester o.a. twee 'beweegbroden', die met zuurdesem bereid zijn, in het heiligdom voor de Heer gebracht (opgeheven en bewogen). De broden zijn gemaakt van het beste van de eerste vrucht van de tarweoogst. Zij zijn de eerste vruchten, de eerstelingen, van de oogst van het Wekenfeest. Deze twee (desem)broden, samen met twee rammen, zijn alleen bestemd voor de priester. Die offers vertegenwoordigen de dankbaarheid van de mensen voor de rijke oogst die God gegeven heeft.

 

Het Wekenfeest valt in de Joodse traditie op dezelfde dag als de dag van de Schenking van de Tora bij de berg Sinai: Sivan 6. Zeven weken na de Exodus, na de uittocht uit Egypte, dat is dus na het allereerste Pasen (Ex.12), openbaarde God zich aan het volk Israël op de berg Sinai en gaf Hij zijn Tora. Mozes, samen met Aaron, zijn twee zonen en 70 oudsten/leiders van Israël, worden opgeroepen om te naderen tot God op de berg. Daar 'zagen' zij God en hielden een verbonds)maaltijd, maar alleen Mozes spreekt met God. Deze 70 vertegenwoordigden heel Israël, maar ook toont dat aantal van 70 dat alle volkeren hier door en in Israël vertegenwoordigd zijn (vgl. de namenlijst van 70 volken in Gen.10, nakomelingen van Noach).

Deze gebeurtenis wordt onder de Joden gevierd als het feest van de Schenking van de Tora en valt dus samen met het Wekenfeest op de vijftigste dag van het 'tellen van de Omer'. Het is de tijd van verwachting en voorbereiding op de Schenking van de Tora. Dan wordt Israël 'geboren' als volk van God en is de Uittocht uit de slavernij van Egypte volkomen.

God verbindt zegen aan de gehoorzaamheid aan de Tora. De vervulling van de geboden van de Tora geeft een vruchtbare oogst, overvloed en voorspoed op alle terreinen van het leven (zie Deut. 28:1-5,12 en Lev.26:3-5). God opent dan zijn schatkamer, de hemel, voor de mensen. Een goede (Pinkster)oogst wordt voorafgegaan door gehoorzaamheid aan de Tora. Dat blijkt ook uit voorschrift van het 'jubeljaar', het vijftigste jaar. Ieder zevende jaar moet het land/de akker rust hebben (sabbat) en na zevenmaal zeven jaren (het zevende sabbatsjaar) volgt het jubeljaar, het vijftigste jaar, waarin het land heilig is en met rust gelaten wordt. God belooft een drievoudige oogst na elk zesde jaar, zodat er ook het zevende en achtste jaar genoeg oogst is om van te leven.

Daarmee zijn er voor dit oogstfeest nu drie benamingen met ieder een eigen accent: Pinksterfeest (vanwege '50'), Wekenfeest (vanwege '7 weken') en Schenking van de Tora (vanwege 'de gave van de Tora bij de berg Sinai'). "Vijftig" is een verwijzing naar Gods rijke zegen als de Tora gehoorzaamd wordt en ook naar de oogst van Pinksteren.

 

De Omer, 'eersteling' van de oogst van Pasen/Pesach, kan gezien worden als prototype van Christus (1Cor. 15:20). Hij is de Eerste oogst, waarna gewacht/geteld moet worden tot de oogst van (het nieuw-testamentische) Pinksteren. Dit christelijke Pinksterfeest, als parallel van de Schenking van de Tora, wordt beschreven in Handelingen hoofdstuk 2. Jezus, de opgestane Messias en Heer, die gezeten is aan de rechterhand van God, heeft de heilige Geest aan de Joden/mensen “uit ieder volk op aarde” geschonken en over “al wat leeft” uitgestort: dat betekent Gods woord, de Tora, in de harten van de mensen, overeenkomstig het nieuwe verbond. De vervulling van de Tora, waar Jezus garant voor staat, heeft de schatkamer van de hemel geopend en geeft de belofte van overvloedige zegen.

 

 

"Noli Me Tangere", Raak Mij niet aan, albast, toegeschreven aan Damian Forment, 1499-1540,

Museum voor Schone Kunsten, Valencia, Spanje.

 

Drie: Gods dag van leven en vrucht

Jezus verschijnt na zijn opstanding, na Pasen, diverse malen aan zijn volgelingen. Hier verschijnt Jezus voor de derde maal aan zijn leerlingen (21:14). De eerste verschijning aan Maria van Magdala (20:11-17) wordt door de schrijver niet meegeteld. Maria denkt de hovenier te zien, maar Jezus roept haar naam, waarna zij Hem herkent. Jezus zegt dan o.a. tegen haar “Houd mij niet vast” (Latijn: Noli me tangere, zie foto) en stuurt haar naar zijn groep leerlingen om te zeggen dat Hij opstijgt naar zijn Vader, die ook hun Vader is, en naar zijn God, die ook hun God is. Daarna verschijnt Jezus nog driemaal aan de groep leerlingen. De eerste keer schenkt Jezus hen de heilige Geest en worden ze uitgezonden "zoals de Vader Mij heeft uitgezonden". Het is Pinksteren, feest van de Schenking van de Geest. De tweede keer wordt de 'ongelovige Tomas' overtuigd van Jezus' opstanding en verklaart Jezus degenen gelukkig wie niet zien en toch geloven. De derde keer is aan de oever van het meer van Tiberias en de wonderbare visvangst.

Dat de schrijver de verschijning aan Maria van Magdala niet meetelt maakt die verschijning aan haar tot een bijzondere en heel persoonlijke ervaring. Tegelijk benadrukt de schrijver dat hij met de verschijning 'voor de derde maal' aan de leerlingen, als zij 153 grote vissen vangen, ook wil zeggen dat het hier om een gebeuren gaat dat wijst op leven, vrucht en Gods toekomst, zoals God op de derde dag van de schepping leven, zaad en vruchtbaarheid schept op het levenloze droge land (Gen.1:9-13). "Drie" is een verwijzing naar Gods dag van leven en vrucht.

 

Grote vissen: een royale oogst

De oogst van de leerlingen is een net vol grote vissen, 153 in totaal. Het zijn geen kleine visjes. Deze vissen zijn groot en rijp en getuigen van een rijke oogst. Deze oogst is ruimhartig, royaal en vol: een mega-oogst. In de naam van Jezus en met Jezus, die de Vervulling van de Tora is, ontvangt de mens een mega-zegen van God.

Die zegen verwijst in dit verhaal ook naar de wereldwijde oogst van het evangelie onder alle volken, waarbij de apostelen 'vissers van mensen' zijn, een beeld dat ook door andere evangelisten gebruikt wordt. En ook Jeremia gebruikt dat beeld van 'vissers van mensen' als hij spreekt over God die veel vissers ontbiedt om zijn volk uit alle landen van de aarde terug te brengen naar het land dat God aan hun vaderen gegeven had (Jer.16:15,16).

Na de maaltijd, die de leerlingen aan de oever samen met Jezus houden, spreekt Jezus met Petrus en geeft hem tot driemaal toe de opdracht om zijn schapen te weiden. Deze derde verschijning kan m.i. gezien worden als de Johanneische versie van de 'grote opdracht' aan de leerlingen (vgl. Matt.28:18-20) om alle volkeren te dienen en het geschenk van de vrijheid en het onderricht van het evangelie aan te bieden, en zo de rijke oogst van God binnen te halen.

Dit verschijningsverhaal is een herinnering aan die opdracht om 'visser van mensen' te zijn en een belofte aan de leerlingen van een honderdvoudige oogst die zij zullen binnenhalen in de Naam van Jezus.

 

De schrijver laat er met zijn 153 grote vissen geen twijfel over bestaan dat met Jezus Gods zegen rijk, overvloedig en vruchtbaar is. Met Jezus opent zich Gods toekomst van Leven, voorspoed en en vruchtbaarheid voor alle mensen. Het 'tellen van de Omer' is gedaan, het is tijd om te oogsten. Het is Pinksteren, “100-50-3”:

 

Gods Grote Pinksteroogst.