HET WONDERLIJKE LEVEN VAN JESSIE HET KERSTKIND.

 

 

Hoofdstuk 1

De vogel vliegt weer.

 

In een land hier ver vandaan met de naam Asylië woonde de familie van Nazaret. Zij hadden een klein huis op het platteland in een dorp dat vlakbij een meer lag. Veel bewoners waren boeren en vissers. Maar Jos, de vader van Jessie, was daar de plaatselijke timmerman en had het altijd druk in zijn werkplaats. Op een dag kwam moeder Mari de keuken binnen lopen en riep geschrokken: “Help, wat heeft Jessie nu weer gedaan!”. Op de keukentafel lag een doodziek vogeltje.

Jos was aan het werk in zijn werkplaats. De feestdagen kwamen eraan, het Winterlichtfeest, en hij had een aantal opdrachten gekregen die op tijd af moesten zijn: een grote eettafel voor 10 personen voor de priester van het dorp, meneer Zachjes, een wiegje voor de familie Vis en een wandmeubel voor de familie de Boer. Hij hoorde Mari roepen en mompelde bij zichzelf: “Is het weer zover?” Hij legde zijn zaag en hamer opzij en liep naar zijn grote liefde Mari. “Wat is er, Mari?”, vroeg hij. Mari wees naar de grote keukentafel en daar lag een vogeltje, zo groot als een hand. Er klonk een gepruttel en gepiep, en het was duidelijk dat dit vogelje niet lang meer te leven had. Ze riepen Jessie.

Jessie was al twaalf jaar en was buiten op het veld aan het zoeken naar plantjes en kruiden om deze te geven aan die wondermooie, maar zieke vogel die hij netjes thuis op de keukentafel had gelegd. Hij was zo blij, misschien was hij nog net op tijd! Hij hoorde zijn vader en moeder wat ongerust roepen en vroeg zich af wat er loos was. Thuis aangekomen stonden Jos en Mari hem vragend aan te kijken. “Wat?”, zei Jessie. “Moeten we dat nog uitleggen, Jessie? Je kunt niet zomaar elk ziek dier in huis neerleggen en zeker niet op de keukentafel waar Mari onze maaltijden klaarmaakt. Dat is vies en ongezond voor ons voedsel”, zei Jos. Jessie legde uit dat hij de vogel bij het meer had gevonden, dat het ziek was en dat het kruiden nodig had om te genezen. Maar Jos en Mari waren streng: “Weg met dat beest uit onze keuken, het is op sterven na dood, leg het terug en laat de natuur zijn eigen loop hebben. Hier is niets meer aan te doen”. 'Maar pap...', begon Jessie. Jos onderbrak hem: “Niets te maren, neem mee.”

Jessie nam de vogel in beide handen op, fluisterde troostende woorden, en liep ermee naar buiten, waar hij een plekje zocht om het dier neer te leggen. Naast de werkplaats van pappa stond nog een afgedankte houten schaal, die hij gebruikte om de vogel in te leggen. Toen nam hij de kruiden van het veld uit zijn broekzak, wreef ze fijn tot een heerlijke geur zich verspreidde. Deze legde hij bij de vogel in de schaal. Daarna nam hij van een plantje de wortels en liep naar zijn moeder Mari. “Mamma, wil jij van deze wortels een papje maken en het oplossen in warm water? Het is voor de zieke vogel.” Mari had eigenlijk wel wat beters te doen, maar ze vond het wel lief van Jessie dat hij zich zo bekommerde om die vogel, dus deed ze wat hij vroeg en maakte een zacht papje van de wortels. Ze waarschuwde Jessie dat hij niet teveel moest verwachten van deze actie “want”, zei ze, “sterven en de dood horen er nu eenmaal bij in de natuur en in het leven”. Jessie knikte beleefd en bedankte zijn moeder.

Even later ging Jessie met het verse wortelpapje, dat Mari gemaakt had, naar de zieke vogel en gaf het heel voorzichtig, met kleine beetjes tegelijk, een paar hapjes pap, terwijl hij tegen het vogeltje sprak als tegen een baby. Hij liep weg om wat water te halen uit het meer en maakte hiermee een doekje nat zodat de vogel druppel voor druppel kon drinken en tegelijk fluisterde Jessie wat hij op school geleerd had over de schepping van alle vogels in de lucht op de vijfde dag. En hij zei: “word beter vogeltje, ga maar vliegen want dat kun jij zo goed, en kom dan nog eens langs”. Later bij naar het bed gaan vroeg Mari aan Jessie hoe het met de vogel was en hij zei dat het nog niet goed ging, maar dat het morgen vast beter zou gaan omdat hij het water en pap gegeven had. En ja, de volgende dag leek het beter te gaan en na drie dagen was de vogel gevlogen. Vrij in de lucht zoals de vogels op de vijfde dag van de schepping.

Intussen had Jos hard doorgewerkt en vlak voor het feest, was hij klaar met zijn timmerwerk en hij had de grote eettafel voor de priester bij hem thuis gebracht. Meneer Zachjes was heel blij en trots: wat een mooie tafel. “Kom toch bij ons eten als het Winterlichtfeest is, en neem je kind gerust mee”, vroeg hij. Dat was goed.

Op het feest zaten ze allemaal aan de nieuwe tafel te eten: meneer Zach en zijn vrouw, Jos, Mari en Jessie samen met nog een paar andere belangrijke mensen uit het dorp. Het was heel gezellig en het eten was heerlijk. Het was koud buiten en een dun laagje sneeuw lag over de wereld. Opeens zei meneer Zachjes: “Kijk nou toch eens, hoor je dat?” En hij wees naar de tuin. Daar in de tuin stond een mooie christusboom, die altijd groen blijft, zelfs in de winter. Op de bovenste tak, helemaal op de top van die boom, zat een prachtige vogel te zingen. Wat een vrolijke zang had die vogel! Iedereen keek door het raam naar buiten en luisterde naar de goddelijke klanken van die vogel. En inderdaad: boven op de piek van die boom zat een mooie vogel het hoogste lied te zingen. Jessie herkende de vogel meteen en voelde zich heel dankbaar dat de vogel teruggekomen was om een mooi lied te zingen tijdens deze feestelijke avond. Ook Jos en Mari zagen het en waren weer blij verrast over de wonderlijke belevenissen die zij met hun kleine Jessie mochten meemaken. Zij keken elkaar aan en moesten allebei, zonder dat ze een woord zeiden, denken aan gebeurtenissen met Jessie in de afgelopen jaren. 

 

Hoofdstuk 2

Een zere duim

 

Op een avond zaten Jos en Mari uit te rusten van een drukke dag. Jessie lag lekker te slapen in het bed dat Jos voor hem gemaakt had. Ze begonnen herinneringen op te halen aan hun belevenissen met Jessie. Er waren zoveel vreemde en wonderlijke dingen die zij meegemaakt hadden.

Zoals die keer dat Jos aan het werk was in zijn werkplaats en een haastklus had: een kinderstoel voor de buren, die niet lang geleden hun vierde kind hadden gekregen. Jos timmerde er flink op los en sloeg toen zo hard met de hamer op zijn duim dat hij dacht dat ie hem eraf getimmerd had. O, wat deed dat pijn en hij slaakte een kreet en riep God, Mozes en alle engelen zo luid aan dat Jessie en Mari er snel aan kwamen lopen om te kijken wat er gebeurd was en om te helpen natuurlijk. Jos zijn duim was opgezwollen als een ballon en bloedde erg. Mari verzorgde Jos zijn duim en verbond hem heel liefdevol. Ook Jessie, hij was pas drie jaar, was heel bezorgd en hij nam met beide knuistjes de duim van zijn pappa heel zacht en voorzichtig vast en fluisterde troostende en lieve woordjes. Het verliep heel gewoon en Jos wilde net zeggen dat Jessie zijn duim los moest laten toen hij voelde hoe op dat moment de pijn zakte en de zwelling verminderde. Het duurde maar drie dagen tot Jos zijn duim bijna helemaal weer normaal kon gebruiken, terwijl hij ervan overtuigd was dat hij voorgoed een gebroken duim zou hebben. Het leek wel of Jessie zelf niet eens doorhad dat er iets bijzonders gebeurd was.

 

Hoodfstuk 3

Barchje het bokje.

 

En dan die keer dat Mari in de huiskamer een bokje zag liggen met een grote wond in zijn zijde. Dat had het blijkbaar opgelopen toen het aan het scharrelen was tussen de doornstruiken, of misschien was het wel aangevallen door een roofdier. Het zag er vreselijk uit en Mari riep naar Jessie wat hier de bedoeling van was. Je kon toch niet in de huiskamer een bokje gaan verzorgen, en dan nog wel een waarvan duidelijk is dat die het niet zou overleven, zo akelig en diep was die wond.

Jessie zei: 'Maar mamma, ik ben planten en kruiden aan het zoeken, zodat dit diertje weer rond kan lopen in de weide.' En hij sprak lief tegen het dier alsof het zijn vriendje in nood was. Mari zei dat hij het bokje dan maar in de stal moest verzorgen. En dat deed Jessie. Hij had een wortelsalade gemaakt van de planten en kruiden die hij gevonden had en deze gaf hij hapje voor hapje aan het bokje. Zelfs 's nachts bezocht hij het diertje zonder dat zijn vader en moeder het wisten en gaf het hapjes voer. Jessie noemde het bokje: Barchje, wat zoiets betekent als 'het ga je goed'. En na drie dagen stond Barchje alweer op zijn pootjes, en niet lang daarna liep het vrolijk te springen in de wei. Wat was Jessie blij! Mari vroeg een keer hoe hij wist welke geneeskrachtige planten en kruiden hij dan moest gebruiken? Jessie had toen een beetje verwonderd naar zijn moeder gekeken, want dat was toch vanzelfsprekend? En hij zei dat hij dat zag als hij naar de natuur keek en dat hij altijd goed luisterde naar De Stem van de Meester als hij op zoek ging naar de geschikte plantjes. En hij huppelde weg om met Barchje te gaan spelen.

 

Hoofdstuk 4

Twee nieuwe vriendjes.

 

Dan was er die keer, nog niet zo lang geleden, dat de meester van school langs kwam om te klagen over Jessie dat hij zich overal mee bemoeide, en vooral toen er ruzie ontstond met een vechtpartij tussen twee klasgenootjes. Zij scholden op elkaar met lelijke woorden als 'jij bent een net een varken, vieze vetzak' en 'jij bent net een lelijk kalf, een sproethoofd met rooie haren'. En toen gingen ze elkaar te lijf. De onderwijzer wilde net ingrijpen en zei dat ze moesten stoppen toen Jessie aan kwam lopen en de jongens riep om te komen kijken naar iets bijzonders. Ze wilden niet naar de meester luisteren en in plaats daarvan wilden ze Jessie, die bemoeial, een pak slaag geven. Jessie rende toen snel weg naar de plaats waar hij hen iets wilde laten zien.

In het veld naast de school stond een dik varkentje, een big nog, samen met een roodbruin kalfje. Die twee waren aan het spelen en ze leken enorm veel plezier te hebben: een lekker dik biggetje en een lief rood kalfje! Toen zei Jessie: 'Moet je eens kijken naar die twee diertjes daar! Ze lijken totaal niet op elkaar en toch hebben ze samen de grootste lol!' De diertjes rolden en tolden over elkaar heen en maakten de gekste geluiden, het leek wel muziek:

 

Knor-haha-knor

Boe-haha-boe

Knor-haha-boe-haha-knor

Boe-haha-knor-haha-boe

 

De twee klasgenootjes keken verrast naar dat tafereel en moesten toen glimlachen. Ze gingen stil terug naar school, met een vreemd, maar warm gevoel van vriendschap. De meester klaagde er ook over dat Jessie en de jongens gespijbeld hadden. Jos en Mari zouden Jessie hier nog wel over spreken, beloofden ze.