Kosher de herder

 

Lang geleden, in een land hier ver vandaan, door de inwoners Godland genoemd, leefde eens een man met de naam Kosher. Hij had donkere ogen, een grote baard, gaten in zijn kleren en hij stonk, want zichzelf wassen vond hij vies.Hij woonde in een boerengehucht, waar de mensen leefden van het land. Zij verbouwden granen en tarwe voor brood, en lieten allerlei vruchtbomen voor bowl en wijn groeien. Zij hielden ook vee, schapen en runderen. Het was een eenvoudig bestaan, maar de mensen waren gelukkig en leefden lang.Alleen Kosher was, als enige zoon van zijn ouders, bij tijd en wijle niet gelukkig. Hij had last van vreemde buien, waarin hij ook vreemde dingen zei en deed. En die buien had hij tot groot verdriet van zijn ouders, maar zij konden er verder niets aan doen en ook de andere bewoners, de dorpsoudsten en geestelijken vonden het een onbegrijpelijk verschijnsel en deden het af als gekheid. Kosher zelf begreep het ook niet, maar hij kon het ook niet tegenhouden.Wat was er dan zo vreemd? De meeste mensen zijn bang voor het donker, maar Kosher was bang voor het licht. En hij had de irritante neiging om dit ook luid te verkondigen. Dan riep hij: ‘Ik ben Kosher, en ik waarschuw voor het licht’ en als het kon blies hij de lampen van de mensen uit, gooide de lampolie-kan omver en verspilde dan veel kostbare olie. Vooral ‘s nachts, als anderen sliepen of zich terugtrokken, was hij in zijn element.Zo ging hij soms ook op de markt staan en sloeg dan wartaal uit, bijvoorbeeld “De vruchten van deze markt zijn rot“ of “Dat brood is beschimmeld en niet te vreten”. De marktlui vonden dat maar niks, gaven hem een duw en riepen: ‘donder op’. En vooral ’s nachts, in het donker als hij zich het prettigst voelde, joeg hij de mensen de schrik op het lijf door plotseling ‘boe’ te roepen of ineens uit een steegje tevoorschijn te komen en hard te lachen.Ook kon hij huilen en janken als een wolf. “De wolf huilt in de nacht naar de sterren”, riep hij dan. Dit bleef hij telkens weer herhalen en was niet te stoppen. De mensen begrepen het niet, sommigen zeiden dat hij een poëet was, maar meestal wezen de mensen hem na, scholden hem uit en joegen hem weg. Op een dag hield hij het niet meer uit en ging hij weg, hij zwierf rond in heuvels en dalen van de omgeving en raakte steeds verder van huis. Als hij iemand tegen kwam waarschuwde hij ze voor het licht, maakte wolvengeluid en de mensen meden hem dus als een gek en een dwaas.

Eens op een avond kwam hij een heuvel opgelopen in zijn sjofele kleren en zag hij een schaap dat verstrikt zat in een struik. Vlakbij liep een wolf die op het punt stond om dit schaap tot zijn maaltijd te promoveren, maar Kosher gromde als een wolf, greep een dooie tak, sloeg de wolf op zijn kop en joeg hem weg.

Hij bevrijdde het schaap en liep verder. Een tijdje later hoorde hij gebèh, keek om en zag dat het schaap hem volgde. In de verte, in een kleine vallei, zag hij een kampvuurtje van een paar herders, die bij hun kudde waakten. Daar ging hij naar toe, om zich te warmen. De herders vroegen hoe hij aan het schaap kwam en vertelde hen wat er gebeurd was, en dat hij de wolf verjaagd had. Daar hadden de herders bewondering voor en zij boden hem een slaapplaats en eten en drinken. Het schaap voegde zich in de kudde en leefde nog lang en gelukkig.

Hij bleef een tijdje bij de herders en hielp hen met weiden. Alleen als Kosher zijn buien had en waarschuwde voor het licht en wolvengejank liet horen, werden de herders en ook de schapen bang, maar ze lieten hem zijn gang gaan, want echt zo erg was het nou ook weer niet, en hij was goed in zijn werk als herder.

Op een avond, het was al lekker donker, keek Kosher naar de sterren. Hij kreeg net de neiging om te gaan janken als een wolf, toen hij iets merkwaardigs zag: de sterren kregen gezichten en begonnen zachtjes te zingen. Ook de andere herders zagen het, dus helemaal gek was hij nou ook weer niet. De grootste ster zei: “Ik heb goed nieuws, waar de mensen weer blij en gelukkig van worden: de baby genaamd Godkind is geboren in een stal en het ligt ingepakt in een voedselbankje, daarginds in dat dorpje dat ze BroodjeVrede noemen”. Toen zwol het geluid van de sterren aan en er klonk een prachtig lied dat ging over Eer voor God en Geluk voor de mensen. Kosher ging staan en dirigeerde de sterren alsof dat nog nodig was, maar hij was weer eens in een gekke bui. Plotseling eindigde alles met een verblindend licht en Kosher dook weg achter een dichte struik.

De herders lieten hun kudde tijdelijk in de steek en gingen naar het dorpje BroodjeVrede op zoek naar dat vreemde kind. Daar aangekomen zagen ze een sterretje branden boven een boerderij en daar gingen ze heen en dichterbij gekomen hoorden ze allerlei opgewonden dierengeluiden: gebèh, geloei, gebalk, gehinnik, gegrom, geknor en getok en toen ze in de schuur keken zagen ze een bonte verzameling dieren en daartussen stond een man, die zijn rugzak uitpakte en een jonge vrouw die Godkind juist van de borst haalde en het op het voedselbankje in de stal legde.De herders vertelden hun ervaringen met de sterren die gezichten werden en wat zij zongen en zeiden. De man Jozef, die zijn vrouw ‘Bloem-vanme’ noemde omdat zij de mooiste bloemversieringen kon maken, en de vrouw Maria, die haar man ‘Boom-vanme’ noemde omdat hij timmerman was, waren blij met dit bericht. Kosher stond wat achteraf en begon te oreren: “Ik ben Kosher, en ik waarschuw voor het licht’, terwijl hij ook nog beangstigend wolvengegrom liet horen.

Bloem, Maria dus, begreep het niet zo goed, maar keek Kosher heel warm in zijn donkere ogen en wees hem op het voedselbankje en zei: “Eet en drink uit dat voedselbankje van de Heer, dan hoef je nooit meer bang te zijn voor het licht”.

Boom, Jozef dus, ging naar Kosher, gaf hem zijn nieuwe met bloemen versierde overmantel, een soort djellaba, die Bloem voor hem gemaakt had, en ook gaf hij hem lijfolie uit het heilige voedselbankje. Kosher proefde de olie, smeerde het door zijn haren, en goot het in zijn oren, waste zijn hoofd en lijf ermee en hij bedankte met een grom voor de mooie mantel: hij maakte er weer theater van natuurlijk. Er was ineens veel plezier en alle dieren moesten erom lachen, ieder met zijn eigen geluiden. En Boom en Bloem lachten mee, en zelfs Godkind leek te glimlachen, maar misschien was dat gewoon een boertje na het eten.

En het gekke is nu:

in die boerderij had Kosher zijn laatste vreemde bui. Hij leefde nog lang en gelukkig samen met de andere herders. Als iemand hem daarna vroeg: ‘wie ben jij?’ dan zei hij: ‘Ik ben Kosher van het Licht’.

En ’s nachts kwam het wel eens voor, als hij de wolven hoorde huilen, dat hij dan een vrolijk kerstliedje zong richting de sterren.

 

Aad de Bruijn

December 2013