Kokeshi pop Japan

 

 MAAGDELIJKE GEBOORTE

 

Er is over dit onderwerp zoveel geschreven en zoveel te studeren dat ik mij beperk tot een aantal gedachten over dit onderwerp en de manier waarop m.n. Matteüs dit beschrijft. Ik denk dat deze overwegingen helpen om het verhaal goed te kunnen verstaan.

Met de term ‘maagdelijke geboorte’ wordt over het algemeen bedoeld aan te geven dat Jezus niet verwekt werd bij Maria door Jozef, de man van Maria, maar dat Hij verwekt werd door de Heilige Geest, door God zelf, langs bovennatuurlijke weg. De wijze waarop de heilige Schrift in deze visie gelezen wordt, met name het begin van de evangelien van Matteüs en van Lukas, is een letterlijke lezing. Deze wijze van lezen betekent dat de schrijvers een feitelijk en historisch verslag geven van wat er plaats gevonden heeft. De schrijvers geven in dit geval een inkijk in de slaapkamergeheimen van Jozef en Maria. Jozef heeft Jezus niet verwekt, maar op wonderlijke wijze heeft God de verwekking en geboorte van Jezus tot stand gebracht.

 

Enkele opmerkingen vooraf:

-De bovenstaande opvatting van de maagdelijke geboorte komt in de rest van de Bijbel niet voor. Deze beschrijving vind je alleen bij Matteüs en Lukas; beiden schreven hun evangelie rond het jaar 70 na Chr. of later. In de brieven van Paulus (de meeste geschreven tussen ongeveer 50 en 70 na Chr.) die de kern en het fundament van de evangelieverkondiging bevatten komt de maagdelijke geboorte niet voor. 

 

-De bijzondere verkiezing en positie van Maria wordt alleen bij Lukas genoemd. In de overige nieuwtestamentische teksten komt Maria heel bescheiden voor en in de brieven helemaal niet. In het evangelie van Johannes wordt Maria niet bij name genoemd. Over haar wordt alleen gesproken als ‘moeder van’ Jezus. In het boek Handelingen wordt Maria 1 maal genoemd (Hand.1:14).

 

-Johannes de Doper zegt tegen de Farizeeën en Sadduceeën dat zij zich niets moeten verbeelden omdat zij nageslacht van Abraham zijn, want “God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken!” (Mt.3:9). Als God uit ‘deze stenen’ kinderen van Abraham kan verwekken dan kan Hij ook de schepping in zes dagen tot stand brengen (Gen.1), de zon en de maan stil doen staan  (Joz.10:12,13) en een jong meisje zwanger maken door de kracht van de heilige Geest. Dit mogelijk achten en geloven is daarom niet verkeerd te noemen, maar of je daarmee de betekenis van deze verhalen en de boodschap van de schrijver te pakken hebt betwijfel ik.

 

-De beschrijving bij Matteüs en Lukas gaat niet zozeer over een maagdelijke geboorte, als wel over goddelijke verwekking van de Messias van Israël door de heilige Geest en het onvergankelijke zaad, dat is het levende Woord van God (1Petr.1:23). Goddelijke verwekking komt diverse malen voor in de Bijbel: de schepping (Genesis 1), de geboorte van het volk Israël bij de Sinai (met name Exodus 24), de geboorte van de Messias van Israël  (Matteüs 1, Lukas 1,2), de geboorte van de Kerk (Handelingen 2) en de geboorte van het nieuwe Jeruzalem (Openbaring 21). Deze zijn allemaal door het Woord en de Geest verwekt. Hier geldt: het Woord en de Geest zijn de 'genesis', de oorsprong, van het volk van God en van de Mens van God. Deze goddelijke verwekkingen zijn allemaal ‘maagdelijke geboorten’. De centrale boodschap van het maagdelijke geboorteverhaal van Matteüs en Lukas is dat Jezus van Boven komt: Zijn genesis/oorsprong is goddelijk. Dat is hun antwoord op de vraag: waar komt Hij vandaan?

 

-De moderne mens stelt nieuwe vragen. Bijvoorbeeld: als niet Jozef, maar God Jezus verwekte, heeft Hij dan wel gebruik gemaakt van een eicel van Maria? De schrijver van het evangelie wist niets over eicellen of zaadcellen. De enige visie was dat de man zijn zaad uitwierp op 'de akker van de vrouw', zoals een landman zijn zaad werpt op het land. Als God de zaadcel niet nodig heeft, waarom zou Hij dan wel de eicel van Maria inschakelen? 

Maar:

Worden hier niet biologie en theologie (geestelijk verstaan van de boodschap) door de war gegooid? Je kan zeggen: God heeft geen eicel of zaadcel nodig om zijn Messias te verwekken, maar ook: God wordt in het geheel niet belemmerd door een eicel/zaadcel voor de verwekking van zijn Messias. Misschien geldt hier wat Johannes zegt: Wat uit het vlees geboren is, is vlees, en wat uit de Geest geboren is, is geest. (NBG Joh.3:6). God gaat Zijn Eigen Weg door het gewone menselijke bestaan heen.

 

1. Jezus de zoon van Jozef.

Om bij het begin te beginnen: er zijn tal van plaatsen in de heilige Schrift waarin gezegd of gesuggereerd wordt dat Jezus Christus de zoon van Jozef is.

 

Filippus “kwam Natanaël tegen en zei tegen hem: ‘We hebben de man gevonden over wie Mozes in de wet geschreven heeft en over wie ook de profeten spreken: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret!’” (Joh.1:45).

Op meerdere plaatsen komt de algemene opvatting voor bij de gewone mensen dat de Messias (dat is Jezus) uit het geslacht (het zaad, grieks: sperma) van David stamt, dat Jezus de zoon van David is, en dat Hij de zoon van Jozef en Maria is.

De mensen vragen zich af wie Hij is en zeggen bijvoorbeeld: “Dat is toch Jezus, de zoon van Jozef? We weten toch wie zijn vader en moeder zijn? Hoe kan hij dan zeggen dat hij uit de hemel is neergedaald?’ (Joh.6:42). Ook Lukas benoemt dit als hij over Jezus schrijft: hij was   “zoals algemeen werd aangenomen, de zoon van Jozef” (Luk.3:23).

Maria zelf zegt tegen Jezus, nadat Hij drie dagen in de Tempel geweest was op 12-jarige leeftijd: ‘Je vader en ik hebben met angst in het hart naar je gezocht.’ Jezus verwijst in zijn antwoord naar zijn hemelse Vader. Daarna ging Hij met zijn ouders mee en was hen gehoorzaam. (Luk.2:48).

Paulus begint zijn brief aan de Romeinen met de verkondiging dat Jezus een mens is voortgekomen uit het nageslacht van David, en dat Hij bewezen is Gods Zoon te zijn, toen Hij opstond uit de dood. In de NBG vertaling staat: Jezus is ‘naar het vlees uit het geslacht van David, naar de geest Gods Zoon door de opstanding’, (Rom.1:1-4).

(Zie ook: Matt.13:55, Mrc.6:3, Luk.3:23, Luk.4:22, Hand.2:30, Hand.13:22,23, 2Tim.2:8).

 

Matteüs begint zijn evangelie met de stellige mededeling, waaraan geen twijfel kan bestaan: “Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham.”(Mt.1:1). Deze opening en verkondiging klinkt als een bazuin, die de komst van de Heer aankondigt.

 

Dit alles geeft wel te denken over het vervolg van wat Mattheus, waartoe ik mij nu beperk, schrijft. Matteüs begint heel stellig met de afstamming van Jezus als zoon van David en Abraham. Dit zal iedere lezer, en zeker de joodse lezer, voor wie ‘zaad’ en nageslacht uiterst belangrijk is, zo verstaan dat Hij hier gepresenteerd wordt als genealogische en biologische nazaat van de grote Koning David, de beloofde zoon en Messias. Waarom dan die wonderlijke wending in zijn stamboombeschrijving naar de ‘maagdelijke geboorte’? Tot driemaal toe ontkent Matteüs dat Jozef de verwekker is (Mt.1:16,18,25). Toch is zijn naam en rol in de stamboom van Jezus nadrukkelijk aanwezig.

De (joodse) lezer moet wellicht onwillekeurig lachen, zoals Abraham en Sara lachten toen zij door God meegedeeld kregen dat zij op hoge leeftijd nog een kind, Izaak (“hij lacht”), zouden krijgen (Gen. 17:17; 18:12; 21:6). Dat kind was ook een ‘beloofde zoon’.

Doet Matteüs meer dan alleen een feitelijk relaas geven? Ik denk van wel.

 

2.Een stamboom met een boodschap

De indeling van de stamboom die Matteüs opsomt is in 3 series van 14 geslachten. Nu lijkt de derde serie uit 13 geslachten te bestaan. Er zijn hier talloze oplossingen voor gezocht en bedacht zoals het twee keer tellen van Jojakin (1:11,12); Maria als het 14de geslacht, waarbij Jozef de vader van Maria zou zijn; de heilige Geest als 14de geslacht, e.a.  De 18de eeuwse bijbel geleerde Adam Clarke wijst in zijn commentaren, met verwijzing naar Augustin Calmet, op een oplossing voor dit probleem, die mij het meest aanspreekt en voor

de hand ligt, namelijk dat Matteüs twee keer de naam 'Jechonja' gebruikt voor twee personen namelijk voor vader Jojakim ('Jechonja') en zijn zoon Jojakin ('Jechonja'). In het griekse oude testament, wat Matteüs gebruikte, worden de namen van vader en zoon hetzelfde geschreven. Verder werd Jojakim verslagen door de koning van Babel, in het begin en ‘ten tijde’ van de Babylonische ballingschap (1:11), en hij werd een vazal van hem in Jeruzalem, waar hij na een opstand stierf buiten de poorten van Jeruzalem. Bovendien had Jojakim meerdere broers (1:11), waarvan er twee ook op de troon van David hebben gezeten. Jojakin had geen broers, voor zover bekend, en hij kreeg zijn zoon (of kleinzoon, of broer, daarover zijn de vertalingen het niet eens) Sealtiel na zijn wegvoering naar Babel, de Babylonische ballingschap (1:12).

Opmerkelijk is het feit, en daarom m.i. doelbewust door Mattheus in deze geslachtslijst verwerkt, dat God over beide, vader Jojakim en zoon Jojakin, schrijft dat zij geen nakomeling zullen hebben die op de troon van David zal zitten (Jer.36:30 en Jer.22:30). Van Jojakin zegt God daarbij: ‘schrijf hem kinderloos’. En dit doet Mattheus: hij schrijft niet ‘Jojakim verwekte Jojakin’. Matteüs doet wat God zegt en schrijft hen kinderloos wat betreft een troonopvolger. Dit wordt de vloek over Jojakin genoemd, Jer.22:24: God rukt de zegelring, beeld van koninklijke heerschappij, van zijn rechterhand af, dat is Jojakin, waarmee Hij de koninklijke lijn afbreekt.

Later, na de Babylonische ballingschap maakt God Zerubbabel tot een zegelring "want u heb Ik uitverkoren", Hagg.2:23. Daarmee herstelt God de koninklijke lijn weer. Deze geschiedenis is tegelijk een beeld van de weg van de Messias: Jezus heeft de vloek (de 'ballingschap', de verwerping en kruisiging) ondergaan, maar heeft na zijn opstanding, na zijn terugkeer uit de ballingschap van de dood, de koninklijke heerschappij ontvangen 'aan de rechterhand van God'. Hij is de ware 'zegelring' aan de rechterhand van God.

 

Na Jojakin volgen zoons die niet meer op de troon gezeten hebben, ook Zerubbabel niet. En uiteindelijk schrijft Matteüs ook Jozef, nakomeling van Jojakim, kinderloos als het gaat om een troonopvolger. Tot driemaal toe schrijft hij Jozef kinderloos: zijn aandeel in de verwekking van de troonopvolger is nihil. Dit zaad, dat is de eigenmacht en wil van de man/mens,  kan de troon niet erven, dan alleen langs de weg van dood en opstanding. De zoon van Abraham die erft is de zoon van de belofte, niet die uit eigenmacht. Matteüs maakt hiermee, in de maagdelijke geboorte, duidelijk dat ‘vlees en bloed’ het koninkrijk niet kunnen erven (1Cor.15:50). Ook Jezus, de aardse nakomeling van ook Jojakim en Jojakin, zal niet op de vervallen troon van David zitten. Hij wordt gekruisigd en gedood. De eeuwige troon zal zijn voor de Zoon die door God verwekt wordt. En dit is een verwekking die uitsluitend door God zelf tot stand gebracht is in de opstanding van Jezus Christus, door de heilige Geest. 

 

In totaal zijn er, zoals gezegd, 3x14 is 42 geslachten.

Met deze getallen kan men vele kanten op, bijvoorbeeld dat 14 het getal van David’s naam is (iedere letter heeft in het Hebreeuws een getalwaarde, wat bij David op 14 neerkomt). Zo bezien is de man van deze geslachtslijn de goddelijke (3) David (14), de beloofde zoon van David. Dit kan heel goed zo gelezen worden, maar ik denk ook aan het volgende. Veertien is een getal van compleetheid (2x7, dubbele volledigheid), en drie maal veertien is een getal van goddelijke compleetheid: twee-en-veertig. Twee-en veertig staat in de Bijbel voor de volle maat van menselijke ongerechtigheid. Deze lijst van Matteüs is dan de opkomst en ondergang van het koninkrijk Israël. Na de koningen David en Salomon is het steeds meer bergafwaarts gegaan met dit koningschap. Na de Babylonische ballingschap is er geen echte koning meer voor Juda geweest. Het koninkrijk Juda is in verval geraakt. Tegen de tijd van Jezus’ geboorte is dit tijdperk klaar, afgelopen, de grens van Israëls ongerechtigheid is bereikt. De stamboom eindigt in een gat, in de afgrond: “Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus genoemd wordt” (1:16). Jozef heeft geen nakomeling, die op de troon van Juda kan zitten. Het koninkrijk is hier ten dode opgeschreven. De potentie van Jozef, de potentie van het ‘vlees’, van de menselijke wil wordt hier volledig uitgesloten. Jezus, die de Christus genoemd wordt, is gekruisigd en gedood, ook Hij zal niet op die (aardse) troon van David zitten: daarmee lijkt de geschiedenis van Israël en het koninkrijk voorbij.

Maar nu volgt iets nieuws: na oordeel volgt verzoening, vernieuwing, een nieuwe tijd. De goddelijke maat van ongerechtigheid is vol en een nieuwe tijd breekt aan. Met die 42 geslachten zegt Matteüs: de huidige geschiedenis (van Israël en de wereld) is klaar en loopt ten einde, en de nieuwe Tijd begint. De volle maat van Israëls ongerechtigheid is bereikt en de tijd van het definitieve oordeel is gekomen, waarna Gods Tijd aanbreekt, het eeuwige koninkrijk van God. De dood en opstanding van Jezus zijn tegelijk de dood en opstanding van Israël  en de wereld, met de eeuwige troon van David aan de Rechterhand van God.

 

Die nieuwe Tijd van God, Gods Dag, wordt ook gekenmerkt door het getal 43, wat de som is van de twee getalwaarden van de Naam van God, JHWH (17+26). Ook op andere plaatsen in de Bijbel heeft 42, in combinatie met het vervolg van 43, een soortgelijke betekenis. Bijvoorbeeld:

*drie jaar en 6 maanden (=42 maanden) duurde het oordeel, droogte en hongersnood, over Israël ten tijde van Elia (Jak.5:17, Luk.4:25).

*het beest werd 42 maanden gegeven om grote woorden en godslasteringen te spreken tegen God (Op.13:4).

*de heidenen kregen 42 maanden de tijd om de heilige stad (Jeruzalem) te vertappen (Op.11:2).

*Elisa vervloekte in de naam van de Heer kinderen die hem uitscholden voor ‘kaalkop’, 42 van die kinderen werden door 2 berinnen verscheurd, (2Kon.2:24). Tweeënveertig is hier belangrijk omdat dit wijst op de volle maat van ongerechtigheid/ongehoorzaamheid, waarop de dood volgt.

* “na precies vierhonderddertig jaar-geen dag eerder of later-trok het volk van de Heer, in groepen geordend, uit Egypte weg”. Israël vertrok uit het slavenhuis Egypte op Gods Tijd, en kreeg Gods Wet (Ex.12:40-41, Gal.3:17).

 

De boodschap van Matteüs met deze getallen is: Jezus is als 42ste geslacht de laatste van het menselijk geslacht, 100% oude mens, gekruisigd en gedood, en hij is de eerste van de nieuwe tijd, het ’43ste’ geslacht, Gods geslacht, 100% zoon van God: de nieuwe, geestelijke/goddelijke mens. Op vele plaatsen in de bijbel wordt God de Maker of Formeerder “van de moederschoot af” genoemd, o.a. in messiaanse teksten, bijv. Job 31:15, Richt.13:5, Ps.22:9,10, Ps.139:13-16, Jes.49:1-7. God formeert en verwekt hier de eerste nieuwe mens, de eersteling van zijn koninkrijk, de Opgestane Zoon van God.

 

De eeuwige dood en de eeuwige opstanding van de Christus zijn in deze stamboom van Matteüs aanwezig als de volle maat van de menselijke ongerechtigheid en de dood van de geschiedenis van Israël en de wereld (42) enerzijds, en anderzijds als de komst van de Koning en een nieuw begin in het Koninkrijk van God: de verwekking van de Christus, de Opgestane Zoon (43). Gods oordeel heeft de fysieke vruchteloze geslachttslijn onder de Wet afgebroken (de lijn van ‘vlees en bloed’ via Jojakim en Jojakin) in de eeuwige dood van Christus, en Hij heeft tegelijk de koninklijke geslachtslijn door de heilige Geest hersteld in de eeuwige opstanding van de Christus: dit is de ‘maagdelijke geboorte’ van Jezus Christus.

 

 

 

 3.Immanuel, Jes.7:14

“Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: de jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem Immanuël noemen.” (NBV).

Dit woord van de profeet Jesaja tegen de koning van Juda, Achaz, wordt door Matteüs overgenomen in zijn verhaal over de geboorte van Jezus (Mt.1:23). Maar wat is het verhaal in het boek Jesaja?

 

In de eerste hoofdstukken van het boek Jesaja schrijft hij over Israël, het huis van Juda en Jeruzalem en de problematische relatie met omliggende volken. In het vijfde hoofdstuk (Jes.5:1-7) geeft hij ‘het lied van de wijngaard’. Dit kun je lezen als een samenvatting van het wat en waarom van de bestaande ontwikkelingen. God geeft de redenen voor zijn oordelen over Israël/Juda/Jeruzalem. In het lied van de wijngaard wordt God in beeld gebracht als een bruidegom, die een wijngaard, Israël, heeft, zijn bruid. Alles doet God eraan om deze relatie te doen slagen en vruchtbaar te maken, maar ‘de druiven zijn zuur’. Israël maakt er een potje van, door elke denkbare vorm van ongerechtigheid c.q. ‘overspel’. Maar zonder hoop en beloften voor een goede toekomst profeteert Jesaja niet: alle volkeren zullen hoe dan ook naar de hoogste Berg Sion komen en onderwezen worden vanuit Jeruzalem (Jes.2:1-5). Maar God oordeelt zijn volk (Jes.3) en in dat proces reinigt en heiligt hij het overblijfsel van Jeruzalem (Jes.4:3,4). Wat rest is het heilige zaad (Jes.6:13) en dan volgt hoofdstuk zeven.

 

Koning Achaz van Juda maakt zich zorgen over en is bevreesd voor zijn vijanden Aram (Syrië) en Israël (Efraïm). Deze vijanden trekken op tegen Juda en Jeruzalem, waar Achaz de scepter zwaait. Achaz gaat naar de straat van het bleekveld, waar de watertoevoer in het bovenste waterbekken uitkomt, net buiten de vesting van Jeruzalem. Daar wordt Jesaja door de Heer naar toe gestuurd, samen met zijn zoon ‘Een Rest keert terug’, om Achaz te woord te staan en hem te vertellen dat hij niets te duchten heeft van zijn vijanden. Achaz laat zich niet door de Heer geruststellen, hij vertrouwt het niet. God zegt: vraag om een teken. Dit doet Achaz niet, hij vertrouwt Jesaja en de Heer niet. Dan profeteert Jesaja, namens God:

 

“Toen zeide hij: Hoort toch, gij huis van David! Is het u niet genoeg mensen te vermoeien, dat gij ook mijn God vermoeit?

Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuel geven.

Boter en honig zal hij eten, zodra hij het kwade weet te verwerpen en het goede te verkiezen.

Maar voordat de jongen weet het kwade te verwerpen en het goede te verkiezen, zal het land ontvolkt zijn, voor welks beide koningen gij angstig zijt.

De HERE zal over u, over uw volk en over uws vaders huis dagen doen aanbreken, zoals er niet aangebroken zijn sedert de dag, dat Efraïm zich van Juda afscheidde, de koning van Assur!”(NBG Jes.7:13-17).

 

Achaz is bezorgd over de toekomst van zijn koninkrijk Juda en Jeruzalem (en zijn eigen hachje). Jesaja profeteert over de situatie en toekomst van de volken en bovenal over de situatie en de toekomst van het volk van God Israël, in het bijzonder Juda en de stad Jeruzalem. God zelf is meer dan bewogen over het lot van Zijn geliefde volk en Zijn Geliefde Jeruzalem (Jes.1:1). En Jesaja en Achaz staan daar met uitzicht op Jeruzalem. Alles draait om Jeruzalem. En dan profeteert Jesaja namens God. Waar gaat zijn profetie over? Dat ligt voor de hand: hij profeteert over ‘het huis van David’, over Juda, over Jeruzalem, de geliefde van de Heer, met wie Hij een verbond gesloten heeft.

 

‘Kijk, de jonkvrouw is zwanger’, zegt Jesaja. Wat zien Jesaja en Achaz daar op de straat van het bleekveld, bij het bovenste waterbekken? Welke jonge vrouw zien zij? Een willekeurig passerende jonge zwangere vrouw, of de (zwangere) vrouw van koning Achaz, Abia? Dat is verder niet bekend. Maar wat zij in ieder geval zien vanaf hun locatie is de vesting en de ‘wijngaard’ Jeruzalem, hét aandachtspunt van Jesaja, Achaz en God zelf. De lezing dat de jonge zwangere vrouw in de profetie van Jesaja hier staat voor de geliefde van de Heer, met wie Hij een verbond gesloten heeft (een huwelijksverbond) past volkomen in het geheel van deze profetie. Jesaja profeteert over een toekomstige zoon van Jeruzalem, de geliefde van de Heer, die Gods zegen zal ontvangen en die zijn volk zal redden. Jesaja wijst op een komende prins, een messiaanse zoon van Jeruzalem, het heilige zaad (Jes. 6:13). Deze zoon van het huis van David zal ‘boter en honing’ eten: hij zal de zegeningen van het Beloofde land, van het koninkrijk van God brengen.

 

Achaz, de koning van Juda, regeerde 16 jaar in Jeruzalem. Hij was ontrouw aan de Heer en vroeg om hulp bij de koning van Assur (Assyrië). Uiteindelijk sloot hij de tempeldienst van de Heer en richtte overal altaren op voor de Assyrische goden. Achaz was in god en zijn 'vrouwe die baart’, dat wil zeggen: zijn godsdienst betrof de god en zijn godin, (de moedergodin, ‘baarMoeder’, koningin van de hemel, sterre der zee). Hij bevorderde deze wijd verspreidde vruchtbaarheidsgodsdienst in zijn rijk. Voor Achaz was ‘de vruchtbare vrouw die zwanger is en baart’ een integraal onderdeel van zijn religie, een heel vertrouwd beeld. Het was de basis van de vruchtbaarheid van het land (de oogst), van het volk, de wetten en  de economie. Het is de oerreligie van de god en zijn godin die zich verenigen en vruchtbaarheid beloven.

In die vruchtbaarheidscultus bestond tempelprostitutie en de rite van het heilig huwelijk (hieros gamos), de vereniging van de god en de godin (de zon en de maan, de koning en de koningin, lingam en yoni). In de praktijk was dit een tempelritueel tussen de koning (de god) en de heilige vrouw of hogepriesteres (de godin). Dit ritueel voorzag in vruchtbaarheid en zegen over het land, de oogst en het volk. Deze cultus was een algemeen voorkomende godsdienstige opvatting en praktijk onder de heidense volkeren. Dit was wat Achaz ook in zijn rijk optuigde en bevorderde. Hij hield zich niet aan het verbond met de Heer, niet aan zijn wet en zijn dienst. Hij kende de godin in de gestalte van die jonge zwangere vrouw die spoedig zal baren heel goed. Maar hij zal ook beseft hebben dat de profeet van de Heer dit niet bedoelde….

God laat hem zien dat Zijn zegen over land, oogst en volk afhangen van de trouw van het volk en zijn koning. Hij geeft Achaz het teken van de vruchtbare jonge vrouw. Zij zal een zoon, Immanuel baren, wat betekent ‘Met ons is God’. Met wie? Met het trouwe Juda, met de trouwe Rest die terug keert. De zoon van Jesaja, genaamd ‘Een Rest keert terug’ wordt door de profeet, op bevel van God, meegenomen naar deze ontmoeting als een getuigenis van wanneer God zijn zegen schenkt nl. wanneer zijn volk, de heilige Rest, zich trouw betoont tegenover God.

God zorgt zelf voor ‘heilig zaad’, een heilige Rest dat terugkeert en trouw is. De profeet toont Achaz Gods teken: Gods Bruid, het heilige Jeruzalem, is zwanger en zal een verlossende zoon baren met de naam ‘Met ons is God’. Deze zoon zal Juda zegenen en verlossen. Deze huwelijksverbinding tussen God en Jeruzalem, en de Vrucht daarvan, is de heilige versie van het ‘heilig huwelijk’ van de godsdienst van de heidense volkeren. Jesaja, namens de Heer, geeft Achaz een beeld als teken dat hij goed kent uit zijn eigen vruchtbaarheidsgodsdienst: de jonge vrouw die baart. God’ s eigen teken is ook een teken van vruchtbaarheid: de jonkvrouw Jeruzalem, het volk van God, dat is Gods geliefde Vrouw, baart de trouwe rest, die terugkeert  en is met hen.  (vgl. ook Micha, tijdgenoot van Jesaja, in 5:3 over  “de vrouw die zwanger is” wat door Rashi  ‘Zion, die haar kinderen baart’  wordt genoemd).

Jesaja profeteert hier over de penibele politieke en godsdienstige situatie van dat moment in de wereld en rondom Jeruzalem en wijst op Gods belofte van de spoedige komst van een messiaanse koning in algemene zin. Deze koning zal de zegen van het beloofde land, Gods koninkrijk brengen (“boter en honing”). Die profetische belofte van een zoon, die heil voor Jeruzalem betekent, laat Jesaja meerdere keren horen bijv. “een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven” (Jes.9:6 ) , “er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isai en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen” (Jes.11:1), en “als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde” (Jes.53:1). Bij de profeten in het algemeen wordt diezelfde belofte gegeven van een heilbrengende zoon van David, de ‘telg’ of ‘spruit’ aan de stam van David.

 

Kortom: Jesaja belooft Achaz dat de ‘jonkvrouw Jeruzalem’ voor het huis van David een zoon zal baren, Immanuel, die Gods heil zal brengen. Het heilig huwelijk tussen God en zijn heilige volk baart Gods zegen, ‘God met ons’.

 

4.Immanuel, Mt.1:23

Over het teken dat de Heer zelf geeft aan Achaz schrijft Benedictus in Jezus van Nazareth (2012):

“Welk teken wordt daarmee aan Achaz beloofd? Matteüs, en met hem de hele christelijke overlevering, ziet daarin een vooraankondiging van Jezus’ geboorte uit de maagd Maria-Jezus heet weliswaar niet Immanuel, maar Hij is Immanuel.  ……

Maar bedoelde Jesaja het aangekondigde teken zo? Daartegen wordt – terecht – ingebracht, dat Achaz een teken wordt aangekondigd dat hij op dat moment zal krijgen, een teken dat hem moet bewegen geloof te hechten aan de God van Israël als de ware heerser van de wereld. Het teken moet gezocht en begrepen worden in de context van de tijd waarin het door de profeet werd aangekondigd. De exegese heeft daarom heel gedetailleerd en met alle historische eruditie gezocht naar een verklaring die past in de betreffende tijdsperiode. Maar dat is niet gelukt. “(p.51).

 

Benedictus verwijst naar het Jesaja commentaar van Rudolf Kilian. Vier verklaringscategorieën passeren de revue: Immanuel als de messias, Immanuel als een zoon van koning Achaz nl. Hizkia, Immanuel als een van de zonen van Jesaja en ten slotte Immanuel als het nieuwe Israël en de ‘almah’ (maagd, jonge vrouw) als een symbool van Sion. Alle vier verklaringen schieten tekort volgens Kilian en Benedictus:

“Wat te zeggen? De zin over de maagd die de Immanuel ter wereld brengt is, evenals het grote lied van de Dienaar des Heren in Jes. 53, een woord dat ‘wacht’. Niets in de historische context ervan past erbij. Het blijft dus een open vraag: niet alleen voor Achaz. Ook niet alleen voor Israël. Voor de hele mensheid, dat eerder. Het teken dat God zelf aankondigt, is niet bestemd voor een bepaalde politieke situatie, maar voor de mens en zijn geschiedenis als zodanig.” (p. 52).

 

“Niets in de historische context ervan past erbij”, zegt Benedictus. Het teken van Jesaja (7:14) is ‘een woord dat wacht’. Dat dit een woord is dat wacht op vervulling kan ik helemaal beamen, maar dat niets in de historische context past bij dit teken acht ik onwaarschijnlijk.

De beste commentatoren concluderen blijkbaar: Achaz begreep het niet, Israël zelf begreep het niet, er was geen historische context voor een dergelijk teken. Heel merkwaardig: God stoort zich mateloos aan de ongehoorzaamheid van Achaz, wordt er doodmoe van, en geeft hem, c.q. het huis van David, daarom een teken dat niemand begrijpt? En dat gedurende zo’n 7 eeuwen. Het is “een woord dat wacht”.

Dit wachten op vervulling is m.i. van toepassing  op heel de Schrift van het Oude Verbond. Jesaja presenteert in zijn ontmoeting met Achaz twee grote profetieën: ‘Een Rest keert terug’ (de naam van zijn zoon) en ‘Met ons is God’ (de naam van het beloofde Kind). Telkens wanneer in de lotgevallen van Israël een rest terugkeert naar de Heer, naar Jeruzalem, is God met hen, en worden deze profetieën gedeeltelijk en tijdelijk vervuld. De volledige, definitieve en laatste vervulling van deze profetie laat nog op zich wachten: tot die tijd blijft de profetie zich in de geschiedenis herhalen.

 

Matteüs begreep deze historische context van deze profetieën blijkbaar want hij herkent wat er gebeurd is als de Messias verschijnt: de uiteindelijke en volledige vervulling van de profetieën. Jezus is de Rest die terugkeert en in wie God met ons is. Hiervan getuigt Matteüs in zijn evangelie hoofdstuk 1 en 2 waarin hij Jezus als ‘de Nazarener’ beschrijft (zie mijn artikel: Jezus de Nazarener?). Dat Matteüs verwijst naar het teken van de Heer Zelf uit Jes.7:14 is dan ook geenszins naïef, willekeurig of uit de lucht gegrepen, maar getuigt van een diep verstaan van de (profetische) Schriften.

 

Het verhaal van Matteüs is gedoopt en ondergedompeld in het water van het Oude Testament. Het is niet zomaar een creatieve verdraaiing van de heidense mythe van de maagdelijke geboorte zoals in de antieke verhalen voorkomt. Hoewel die verhalen m.i. wel gezien kunnen worden als ‘semen verbi’, zaden van het woord van het evangelie onder de volkeren, uitingen van de zoekende mens.

Matteüs verkondigt echter in navolging van Jesaja de zoon van David, de Zoon van de Bruid Jeruzalem en haar God, de Bruidegom. Bij Matteüs is Maria de personificatie van het heilige Jeruzalem, de dochter van Sion (Katechismus van de Katholieke Kerk 489), Gods maagdelijke bruid. Deze bruid wordt door de heilige Geest zwanger en baart de heilige zoon, de eeuwenlang beloofde zoon van David. Hij zal zijn volk Israël heilig maken door het te verlossen van hun zonden (Mt.1:21).

Dat Matteüs hier Jesaja 7:14 aanhaalt om de definitieve Immanuel (‘God Met Ons’) te verkondigen is in het licht van bovenstaande volkomen op zijn plaats. De profetie van Jesaja is niet een miraculeuze voorspelling van een ‘maagdelijke geboorte’ 700 jaar later. De profeet had niet zozeer een vooruitziende blik in de toekomst, hij doorzag de verwikkelingen van zijn eigen tijd en Gods Rol en Oplossing daarin. Matteüs had daarentegen een diepzinnige achteruitziende blik op de profetie van Jesaja en de vervullende betekenis hiervan in de geboorte van Jezus Christus.

 

 

Zie ook:

Wat is een 'evangelie'?

Jezus de Nazarener

Maagdelijke geboorte 1

Jezus de Zoon...Luk.3:23