TEGEN DE HEER EN ZIJN GEZALFDE, over Ps.2:2

 

 

In dit artikel spreek ik over Israël zoals dat in de bijbel gedaan wordt. Israël is natuurlijk allereerst de door God gegeven naam van de man, die Jakob genoemd wordt, de zoon van Izaak en de kleinzoon van Abraham. Meestal wordt het gehele volk Israël bedoeld, bestaande uit de 12 stammen. Soms wordt het noord-rijk 'Israël' bedoeld (het 10 stammen-rijk ten opzichte van het zuid-rijk Juda en Benjamin) en soms, zoals in de brieven van Paulus, is Israël het volk van het nieuwe verbond met God in Christus Jezus. En m.i. is Israël met haar wel en wee een spiegel voor alle mensen en volken.

 

Inleiding

 

De vraag wordt wel eens gesteld: Hebben de Joden Jezus ter dood gebracht of waren het de Romeinen?

Vroeger, en ook nu nog, werd beschuldigend beweerd dat de Joden ‘christusmoordenaars’ waren. Het oordeel dat uitsluitend de Joden de kruisiging en dood van Jezus (en dus, zo werd beweerd, van God, de zogenaamde 'deïcide') op hun geweten hebben is al heel oud, en werd in de kiem al uitgesproken door bisschop Melito van Sardis, in Turkije (tweede eeuw). In zijn (oudste bewaarde) Paaspreek van rond 165 n.Chr. klaagt hij Israël aan voor de moord op haar Messias. De intentie lijkt in deze tekst niet per se haatzaaiend en heeft meer weg van een profetische aanklacht, zoals dat ook bij de profeten voorkomt. Maar: de feitelijke rol van de Romeinen/heidenen echter wordt door hem in het geheel niet benoemd. Hij roept wel “alle mensengeslachten, die met zonden zijn bezoedeld” op om tot de verrezen Christus te komen voor vergeving van zonden.

De beschuldiging werd bij tijd en wijle ook gebruikt voor haatzaaien tegen en vervolging van de Joden in de loop van de geschiedenis van het christendom ('christelijk' antisemitisme). Ten tijde van de kruistochten (tussen 1096 en 1271 n.Chr.) werd deze prediking gebruikt door populistische haatpredikers, vooral op lokaal niveau, om de massa op te hitsen tegen Joodse gemeenschappen die men onderweg naar het beloofde land tegenkwam. Maar ook daarna, tot en met de Tweede Wereldoorlog met o.a. zijn gruwlijke Jodenvervolging, heeft dit antisemitisch gedachtengoed een invloedrijke rol gespeeld.

 

Waren het dan misschien de Romeinen, die Jezus, zoals in het Nieuwe Testament beschreven staat, naar Romeins gebruik gekruisigd hebben? Dat zij daadwerkelijk Jezus kruisigden is een feit.

Daaruit concluderen dat het dus niet de Joden, of een groep Joodse leiders, waren die dat deden is te snel gezegd. Als je de evangelieverhalen goed leest dan zie je dat deze tegenstelling niet op zijn plaats is. De Joodse leiders, met een opgezweepte menigte van allerlei herkomst (zij staan voor het hele volk van Israël, Hand.2:36) worden verantwoordelijk gehouden voor de dood van Jezus. Wie de Messias van Israël is, is natuurlijk een puur 'binnenlandse' aangelegenheid, waar de heidenen terecht niets over te zeggen hebben.

En de machthebbers, de politieke heersers over Israël (de keizer van Rome met de Romeinse prefect van Judea, Pilatus, en de Joodse viervorst en vazal van Rome, Herodus Antipas), zij dus die de macht hadden om te zeggen: “dat gaat niet gebeuren”, zij gebruikten die macht tégen Jezus. Uiteindelijk veroordeelde Pilatus Jezus en liet Hem daadwerkelijk kruisigen door Romeinse soldaten.

 

De Joodse (geestelijke) leiders én de Romeinse heersers wilden duidelijk van Jezus af, en dat is ze gelukt (Hand.2:23).

Ik denk dat in het Nieuwe Testament de formuleringen heel zorgvuldig zijn. Er blijkt m.i. uit dat niemand vrijuit gaat, Joden noch Romeinen (heidenen). Daarover dit artikel.

 

Psalm 2:2

 

Een centraal thema in de geschiedenis van Israël is haar relatie met de heidense volken:

Israël moet heilig zijn (b.v. Lev.19:2), wat in wezen betekent dat Israël dient te worden afgezonderd van de ‘onreine’ heidenen (vanwege hun afgoden en hun onrecht). Israël is apart gezet als een speciaal volk voor de Heer, hun God. Wanneer Israël zondigde volgde het de weg van de afgoden en van de heidenen. Het volk pleegde daardoor, ten opzichte van haar God en 'Bruidegom', overspel. Israël vertrouwde niet op de Heer, de God van Abraham, Izaak en Jakob, maar verliet het rechte pad naar de misdadige en valse wegen van de heidense volkeren. Wanneer Israël in de problemen komt en een verdrag met de heidenen en hun afgoden sluit (dat is: overspel pleegt), dan is dat een krenking van de 'jaloerse Bruidegom', de Heer, en daarop volgt een rechtvaardige en passende straf (ballingschap is bijvoorbeeld een van die straffen of oordelen).

 

Er is een fundamentele profetische gedachte in de bijbel, die wordt samengevat in de woorden van Ps.2: 2, waar staat dat alle volken samenspannen tegen de Heer en zijn gezalfde:

“De koningen van de aarde komen in verzet, de wereldmachten spannen samen tegen de HEER en zijn gezalfde:” (NBV21).

 

Deze gedachte vind je, bij nader onderzoek, op veel meer plaatsen in de Bijbel.

Gedurende het tijdperk van de Rechters, na de dood van de leider Jozua (en voor de tijd van de koningen Saul, David en Salomo) vergat het volk van Israël God telkens weer, deed wat slecht was in zijn ogen en vereerde heidense afgoden zoals Baäl en Astarte. God strafte het volk door het over te geven aan een van de heiden-volken om hen heen, zodat het volk in de verdrukking kwam en om hulp riep. God zond dan een Rechter om het volk te verlossen. Daarna had het volk een periode rust, maar zodra deze Rechter gestorven was keerde het volk zich weer af van de Heer, en wendde het zich tot de afgoden.

Maar ook naar de Rechters bij leven luisterde het volk niet. (Richt.2:17). Israël, samen met de heidenen, verzetten zich telkens weer tegen God en zijn Rechters, met als gevolg dat God zich afkeerde van Israël. Maar toch keerde God uit barmhartigheid na verloop van tijd weer terug tot zijn volk en stuurde een verlosser.

 

De schrijver van Psalm 2 zelf, de tot koning gezalfde David, spreekt uit eigen ervaring. Saul, koning van Israël (uiteindelijk door God verworpen) en zijn hovelingen, en de vorsten van de Fillistijnen en van andere volkstammen bestreden David en weerstonden zijn kroning als gezalfde koning van Israël.

 

Ook de profeten hadden aanhoudend kritiek op Israël omdat de toenmalige koning en het volk er een potje van maakten. Zij heulden met de heidenen, riepen de heidense heersers om hulp in plaats van te vertrouwen op de God van Israël, volgden heidense afgoden, deden wat kwaad was in de ogen van de Heer (Jer.11:7-10 ; 2Kon.16 ; Jesaja, Jes.7). Zij lachten om en spotten met de profeten en hun beloften van een Gezalfde. De profeten wezen op die komende Rechtvaardige en een trouwe Rest van het volk, dat verzameld zou worden in een nieuw/vernieuwd Jeruzalem.

 

Dezelfde gedachte komt je in het Nieuwe Testament ook tegen, bijv. rond de kruisiging van Jezus. Voorafgaande aan deze tragische gebeurtenis zegt Jezus:

‘We zijn nu op weg naar Jeruzalem, waar de Mensenzoon zal worden uitgeleverd aan de hogepriesters en de schriftgeleerden, die hem ter dood zullen veroordelen en hem zullen uitleveren aan de heidenen. Ze zullen de spot met hem drijven en hem bespuwen en hem geselen en doden, maar na drie dagen zal hij opstaan.’ (Mrc .10:33; Matth.20:19 ; 27:1; Luk.24:20).

 

De geestelijke leiders van Israël, met de politieke macht van Israël en Rome (in de personen van Herodes en Pilatus) werkten samen om zich te ontdoen van de “mensenzoon”, de gezalfde van de Heer. Alle volken, met Israël als een leidende partij op de eerste, en de heidenvolken op de tweede plaats, komen in opstand tegen God en zijn gezalfde/uitverkorene. Israël, dat een licht zou moeten zijn voor de volken, wordt, zo lijkt het, hun duisternis. (Zie opmerking 1.)

 

Ook rond de stichting en uitbreiding van de Kerk, na Pinksteren, wanneer het evangelie verkondigd wordt door de apostelen en daarbij veel verzet optreedt, is er eenzelfde patroon in het verloop van de gebeurtenissen. In Hand. 4:25-28 uit Petrus zich in een gebed en spreekt zijn zorgen uit over de toestand in de wereld. Daarbij haalt hij de gedachte van Ps.2:2 aan. Hij zegt in gebed tot God:

 

“U hebt door de heilige Geest, bij monde van onze voorvader David, uw dienaar, gezegd:

‘Waarom snoeven de volken en beramen de volksstammen zinloze plannen? De koningen van de aarde zijn aangetreden en de heersers spannen samen tegen de Heer en zijn gezalfde.’

Want inderdaad, in deze stad hebben allen samengespannen tegen Jezus, uw heilige dienaar, die door u is gezalfd: Herodes, Pontius Pilatus, alle volken en ook de stammen van Israël, om datgene te doen waarvan u had bepaald en voorbestemd dat het moest gebeuren.”

 

Alle volken, inclusief Israël, verzetten zich tegen de Heer en zijn gezalfde. Hier kun je wel zeggen dat de tegenstand van Israël en de volken een verspreiding en bevordering van het evangelie tot gevolg heeft. Tegenstand bevordert groei, of zoals het gezegde luidt: het bloed van de martelaren is het zaad van de Kerk (waarschijnlijk afkomstig van Tertulianus, rond 200 n.Chr.).

 

Hoe zal dit zijn in de toekomst? Zal dit patroon zich dan ook voordoen?

 

Hoewel het boek Openbaring in menig opzicht raadselachtig is, bedient de schrijver zich ook van deze basisgedachte dat alle volken zich verzetten tegen de Heer en zijn gezalfde. Dit roept het oordeel van God op over alle volken. Het boek Openbaring is vol van angstaanjagende oordelen: het beschrijft in symbolische taal de weg naar Gods grote toekomst, zijn Koninkrijk, via de weg van rechtvaardige oordelen. Het lijkt alleen maar te gaan over verschrikkelijke rampen en de ellende van het kwaad in allerlei gedaanten, maar de kern van het boek is denk ik de overwinning en het einde van het kwaad en de grote toekomst van God en mens: het nieuwe Jeruzalem. Daar gaat alles naar toe. Het laat ook zien dat niets en niemand aan Gods rechtvaardige oordeel ontkomt. Alles en iedereen zal moeten verschijnen voor de Rechter om zijn verdiende loon te ontvangen, goed of slecht (zie ook b.v. 2Cor.5:10). Dat geldt voor gewone mensen, maar niet minder en vooral ook voor de machthebbers, de geweldenaars, de wreedaards, de veroveraars, de gewetenlozen, de rovers, de leugenaars, de valse leraars en de onbarmahartigen.

In dat opzicht is het ook een troostboek voor slachtoffers en boek van hoop voor de mensen.

En ook in dit boek is m.i. de gedachte prominent aanwezig dat alle volken, met Israël voorop, zich verheffen tegen God en zijn gezalfde (=Messias, Christus, de Kerk).

 

In Op.17:1-5, 18 wordt die gedachte m.i. tot uiting gebracht in de volgende krachtige beeldspraak. Een van de zeven engelen zei tegen Johannes:

 

“Ik wil je laten zien hoe de grote hoer die aan talrijke waterstromen zit, veroordeeld wordt. De koningen op aarde hebben ontucht met haar gepleegd, en de mensen die op aarde leven hebben zich bedronken aan de wijn van haar ontucht. Ik raakte in vervoering, en hij nam mij mee naar de woestijn. Ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest vol godslasterlijke namen, met zeven koppen en tien horens. Ze droeg purperen en scharlakenrode kleren en gouden sieraden, edelstenen en parels. In haar hand had ze een gouden beker vol gruwelijkheden, al haar liederlijke wandaden, en op haar voorhoofd stond een naam met een geheime betekenis: ‘Het grote Babylon, moeder van alle hoeren en van alle gruwelijkheden ter wereld’.

18 De vrouw die je zag is de grote stad, die heerst over de koningen op aarde.' “

 

De vrouw, die hier beschreven wordt, draagt ‘heilige kleding’, kleding voor koningen en priesters, en ze heeft een gouden beker als gerei, waarmee ze de koningen en mensen op aarde bedwelmd (Ex.37:16 ; 39:1 ; Jer.51:7). Het is een ‘hoer’, een overspelige, die een valse dienst aan God verkondigd. Ze verleidt de machtigen van de aarde om haar te volgen. Deze vrouw is ‘de grote stad’, Babylon, ‘moeder van alle hoeren’. Deze stad is het tegendeel van Gods Stad, het nieuwe Jeruzalem dat alle volken als een waarachtig licht leidt. Vrouwe Babylon is hier beeld van de ontrouwe bruid, die de volkeren in duisternis leidt.

 

Is Babylon ‘het overspelige Jeruzalem’?

 

Het lijkt alsof de schrijver van het boek Openbaring nauwelijks over Israël of Jeruzalem spreekt. Dit is wel vreemd omdat de tekst volledig doorspekt is met gedachten, woorden en beelden, die ontleend zijn aan het Oude Testament, en omdat van de schrijver zelf als vrome Jood verwacht mag worden dat hij juist daar wat over te zeggen heeft. Want er is eigenlijk maar één stad, waar het in de Bijbel werkelijk om draait: ‘de stad van God', het huis van David-Israël-Juda c.q. Jeruzalem, de grote stad waar God een verbond mee gesloten heeft (Jer.22:8,9, Ez.5:5).

 

De schrijver van Openbaring geneert zich niet om die stad, ‘alwaar ook hun Heer gekruisigd werd’ (Op.11:8) te typeren als Sodom en Egypte. De profeet Jesaja spreekt de leiders van Jeruzalem beschuldigend aan als ‘leiders van Sodom’ (Jes.1:10). In het Oude Testament wordt over Jeruzalem, in de oordeelstaal van de profeten, gezegd dat haar zonden erger zijn dan die van Sodom, erger dan de zonden van de omringende landen. Jeruzalem gedroeg zich goddelozer dan de andere volken (Klgl.4:6, Ez.5:5,6, Ez.16:45-48). Het is de ‘bloedstad’, een karakterisering die door Nahum ook van Nineve gegeven wordt, vanwege het bloed dat in haar vergoten werd, de leugen en de roof. (Ez.22:1-6, 24:6-9, Klaagl.4:13 ; Nah.3:1).

 

Ook Jezus zegt dat ‘al het onschuldige bloed dat op aarde vergoten is Jeruzalem zal worden aangerekend’ en roept vertwijfeld uit ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en stenigt wie naar haar toe zijn gestuurd!’ Jeruzalem moet het vonnis ondergaan dat het aan anderen heeft toebedeeld. Het wordt aan de heidenen overgeleverd, zoals zij zelf de Gezalfde overleverde aan de heidenen (Mt.23:34-39, Luk.21:24).

 

En, volgens het boek Openbaring, is ook de stad ‘Babylon’ de plaats waar heiligen, apostelen en profeten veroordeeld werden en waar het bloed vloeide van profeten en heiligen en van al degenen die op aarde werden geslacht. “Juich om haar, hemel, juich heiligen, apostelen en profeten! Het vonnis dat zij jullie had toebedacht, heeft God aan haar voltrokken”. (Op.18:20-24).

De twee getuigen, die profeteren in de ‘grote stad waar hun heer gekruisigd werd’ (Op.11), worden daar gedood en hun lijken liggen op de straat van die stad. Zij symboliseren Mozes en Elia (Mozes en de profeten, zie vers 6): het overspelige Jeruzalem is de stad waar Mozes en de profeten ‘gedood’ zijn, monddood gemaakt zijn. God heeft het bloed van zijn dienaren op haar gewroken. Hier geldt de gerechtigheid van leven voor leven (Op.16:5,6 ; 17:16 ; 18:20,21,24 ; 19:2, Ex.21:23).

 

Jeruzalem wordt door Jezus aangesproken als Verantwoordelijke voor het heil van alle volken, en in het boek Openbaring wordt de stad Babylon op dezelfde wijze aangesproken. Het is met recht ‘de grote stad’ en het gaat dan ook om meer dan zomaar een historische stad, maar om de ‘bruid’ van God, die haar roeping heeft verkwanseld. Het is de stad der steden, het (theologisch-bijbels) centrum van de wereld. Als deze stad onder het oordeel valt, dan storten ook de steden van alle volken in (Op.16:19).

 

Dat de schrijver ‘Babylon’ gebruikt als naam voor de Verleidster der volken lijkt volledig op zijn plaats en past bij het oordeel over het Jeruzalem dat haar God heeft vergeten en verlaten voor de afgoden. Het Jeruzalem dat zich tegen de Heer en zijn gezalfde verzet, en in een pact met de volkeren, de Messias, de geliefde van God, doodt, is de naam Jeruzalem niet meer waardig: de naam Babylon, bron van anti-Godsdienst, past beter op zo’n stad. Die stad van de mens is de dood voor profeten, apostelen en heiligen.

 

Er is in het de eerste eeuw, ten tijde van de schrijver, geen andere stad waarop dit van toepassing kan zijn dan ‘Babylon’, oerbeeld van een ontrouwe bruid, in dit geval ‘het overspelige Jeruzalem’: die ontrouwe bruid die zich samen met de opstandige heidenwereld als tegenstander van God en zijn gezalfde opstelt maken de maat van de ongerechtigheid vol. Gods oordelen over zo'n stad en wereld zijn volledig en rechtvaardig.

 

Maar dit Babylon, als verleidster, als valse en giftige bron van geestelijk leven dat de volken op de verkeerde wegen leidt, staat symbool voor elke situatie waarin de geestelijkheid zich prostitueert met de wereldlijke macht. Dit samengaan van valse geestelijkheid en corrupte politieke macht is een fenomeen dat zich niet beperkt tot die historische gebeurtenissen rond Jeruzalem en Israël ten tijde van het Romeinse Rijk en de kruisiging van Christus. Babylon kan staan voor elke valse geestelijke bron die zich verbindt met de corrupte politieke macht van dat moment. En dat kan inderdaad het Jeruzalem met zijn corrupte leiders van de eerste eeuw zijn, maar evengoed een hedendaags lokaal patriarchaat van de Christelijke kerk dat heult met boosaardige politieke macht van het moment, om daarmee macht, rijkdom en roem te vergaren. Of een fundamentalistische Islamitische staat waar de geestelijkheid tegelijk de dictatoriale politieke macht vertegenwoordigt.

Elke bron van geestelijk leven, die vervuild en vergiftigd is kan in de rol vervallen van Verleidster van de Macht. Dat kan zijn binnen welke godsdienstige traditie of ideologie dan ook.  

 

De hoer van Babylon, Albrecht Dürer, 1496 - 1497 - Rijksmuseum

 

Staat 'Babylon' dan niet voor de decadente stad Rome uit de eerste eeuw, die gebouwd is op zeven heuvels?

 

Over Op.17:9-11:

“Hier komt het aan op wijsheid en inzicht. De zeven koppen zijn de zeven heuvels waarop de vrouw zit, en het zijn zeven koningen. Vijf van hen zijn omgekomen, een is er nu, en de laatste moet nog komen en zal dan maar kort blijven. Het beest dat was, en niet is, is zelf de achtste koning, al is het een van de zeven, en het zal vernietigd worden.”

 

Ik ga ervan uit dat Johannes zijn profetieën geeft op basis van de (bijbelse en profetische) geschiedenis, die achter hem lag en zoals hij die zelf gezien heeft. Johannes hoefde niet per se in de glazen bol van de toekomst te kijken, maar hij kon de tekenen/gebeurtenissen van zijn eigen tijd verstaan en in het bredere verband van de wereldgeschiedenis plaatsen. Zijn weergave is niet uitsluitend een rechte lijn van de geschiedenis (eerst komt dit, dan komt dat). Het gaat om (apocalyptische) beeldspraak waarin verleden, heden, en toekomst samenkomen.

 

Ik vind het niet aannemelijk dat de schrijver van Openbaring specifiek over de stad Rome spreekt, zoals veel uitleggers beweren. Ook allerlei andere fantastische interpretaties worden gegeven van ‘de grote stad’ Babylon (het Pausdom ; de Rooms Katholieke Kerk ; De Wereldraad van Kerken ; New York met de VN ; Moskou ; de herbouwde stad Babel in Irak e.a.). Deze interpretaties worden dan als absoluut gepresenteerd alsof dat de door de schrijver bedoelde uitleg zou zijn.

De zeven heuvels zijn m.i. niet de zgn. zeven heuvels van de stad Rome (of van Moskou, of van Jeruzalem, waarvan ook beweerd wordt dat zij op 7 heuvels gebouwd zijn), maar, zoals de tekst zelf zegt, zeven bijbelse koninkrijken of koningen, waarmee de vrouw ‘ontucht bedreef’.

'De vrouw die op het beest met de zeven koppen zit' is een samenvattend beeld van het overspelige Babylon, dat zich verenigd met het anti-goddelijke wereldrijk. Voor de schrijver van de Openbaring was dat wellicht in zijn tijd het verdorven Jeruzalem en verrotte Rome, maar zijn Babylon gaat, zoals gezegd, veel verder. Die wereldrijken van de geschiedenis kunnen worden samengevat in de volledigheid van zeven bijbelse rijken. Er worden door Bijbelonderzoekers verschillende rijtjes van die koninkrijken gegeven (waaronder zoal: Egypte, Assyrie, Babylonië, Medië-Perzië, Griekenland, Rome en nog een).

 

Het getal van het beest is het getal van een mens nl. 666 (Op.13:18). Dat getal van een mens kan begrepen worden als het getal van Adam (de mensheid), die op de zesde dag geschapen is. Maar wijst ook meer specifiek op alle mensen als erfgenamen van Adam’s zonde. Zij willen ‘als God’ zijn, de zelfverklaarde goddelijke mens. (Gen.3:5). Het beest uit de zee, met het getal 666, vertegenwoordigt de mensheid als geheel, die zichzelf verheft tot God en die zich keert tegen de Heer en zijn gezalfde.

 

Al deze kwalificaties van de werelmachten als beesten (bijv. Dan. 7 en 8), van Israël in de positie van Verleidster en valse profeet, en van Jeruzalem als hoer der volken (bijv. Ez.16), zijn niet nieuw, maar zijn terug te vinden in de (profetische) teksten van het Oude Testament.

 

De schrijver leefde in de eerste eeuw, waarin het verwoestende Romeinse geweld over het land Israël en vooral de stad en Tempel van Jeruzalem trok (70 na Chr.), een catastrofe die de schrijver onvermijdelijk als oordeel van God verwerkt heeft in zijn boek. Johannes verwerkt hier het trauma van de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinse legers: een oordeel over een zondige stad en generatie, die als dieptepunt van een geschiedenis van ongehoorzaamheid de Gezalfde van God verworpen heeft, een onvoorstelbare schokkende gebeurtenis. Het goddelijk oordeel over die stad kan niet anders dan volledig en totaal zijn:

de stad viel in drie delen uiteen (Op.16:19, vgl. bijvoorbeeld Ez.5:2,12 met een oordeel over driemaal ‘een derde deel’ van de stad) en een drievoudig ‘wee, wee, grote stad’ wordt over dit ‘Babylon’ uitgesproken (Op.18:10,16,19).

 

Het ‘overspelige Jeruzalem’, dat geestelijk genoemd wordt Egypte, Sodom en Babylon, dat zich prostitueert met de heiden-volken, sterft onder het oordeel van God, vanwege haar zonden en onreinheid. Het nieuwe Jeruzalem uit de hemel (Op.21), zuiver licht voor de volken, is de opstanding van de stad van God door de kracht van de Opgestane Heer Jezus Christus.

De machthebbers van de geschiedenis, ‘de tien horens en het beest’ (Op.17:16), zullen ‘de hoer’ haten, te gronde richten, uitkleden en verbranden. Israël/Jeruzalem, dat in de verstrooing terecht komt (ballingschap) krijgt zwaar te lijden onder het juk van de heidenvolkeren in de zee der volken: zij wordt ‘als een molensteen in zee gesmeten’ (Op.18:21, vgl. Luk.21:24, Jer.51:63,64, Mt.18:6).

Maar daar door heen en daar boven uit strekt het evangelie van de vrede met God zich uit naar een ieder die onder het oordeel ligt, eerst de Jood en ook de heiden. God’s oordeel mondt uit in een universele zegen. (Zie opmerking 2).

 

De profetie zet de tegenstelling vetgedrukt neer. Aan de ene kant de oude tegenwoordige wereld: de politieke macht van de volkeren als beest uit de zee; de valse ideologische/profetische macht als beest uit de aarde, en de stad der steden 'Babylon', de hoer en Verleidster der volken en van de Macht (vgl. bijvoorbeeld Ez.16 en 23). In de situatie van de schrijver in de eerste eeuw, is dat het oude ‘gebabyloniseerde’ Jeruzalem, dat samenspant met de volkeren tegen de Heer en zijn gezalfde. De gehele wereld is in deze apocalyptische voorstellingen rijp voor het oordeel en wordt hier samen onder Gods rechtvaardige oordeel gebracht.

En aan de andere kant het nieuwe volk van God in Christus Jezus, de nieuwe wereld van God en het Lam: de nieuwe hemel en aarde, waar gerechtigheid woont en liefde heerst, met het nieuwe Jeruzalem als licht voor de volken. Dat is de trouwe Rest, zij die 'uit de stad vertrekken', zoals Abram uit Ur, het volle aantal Israëlieten en heidenen dat de roep van Christus heeft verstaan en volgt. Zij houden de hoop op een toekomst levend.

 

Heeft God zijn volk Israël verlaten?

 

God verzamelt zijn volk in zijn gezalfde, Christus Jezus, in de eerste plaats de Israëlieten/Joden, maar ook de andere volken. Hij heeft zijn volk Israël niet verlaten, maar bewijst zijn trouw door niet aflatend te getuigen van haar Christus en Koning Jezus. God roept zijn volk op om ‘de stad’ te verlaten en te ontvluchten.

 

Vanaf het begin heeft God zijn volk opgeroepen ‘te vertrekken uit’ de situatie (stad of land) van slavernij, onreinheid, afgoderij, verdorvenheid:

-uit een aarde vol onrecht en geweldadigheid (Gen.6 en 7, Noach in de ark werd gered van de zondvloed).

-uit Ur der Chaldeeën, (Gen.11:31-Gen.12:4, waar God Abram zegt zijn land, zijn vaders huis en zijn familie te verlaten en te gaan naar Kanaän).

-uit Sodom, (Gen.19:12,13, waar Lot, neef van Abraham, opgeroepen wordt Sodom te verlaten omdat haar verwoesting voor de deur staat vanwege haar verdorvenheid).

-uit Egypte, (Ex.12:37-42, waar de uittocht uit het land van slavernij begint van iedereen die zich geroepen voelt: Israëlieten en 'een grote groep mensen van allerlei herkomst’).

-uit Babylon, (Jesaja 48:20 ; Jer.50:8 ; Jer.51:6).

-uit Jeruzalem/Judea, (Jer.6:1-2 ; Jer.10:17 ; Mich.2:10 ; Luk.21:20-22 ; Mt.24:15-20) waar Jezus de mensen oproept Jeruzalem te ontvluchten voordat haar verwoesting over haar komt. En waar Petrus de mensen oproept zich te bekeren en zich te laten redden ‘uit dit verdorven mensengeslacht’. (Hand.2:40).

-uit de stad en de wereld: ‘Ga weg uit die stad, mijn volk, zodat je geen deel hebt aan haar zonden en ontkomt aan de plagen die haar zullen treffen.’ (Op.18:4).

-uit de wereld van de afgoden: Paulus verwijst ook naar de terugtrekking uit de verbinding met de afgoden, de ongelovigen, de onreinen, de onrechtvaardigen. In Christus wil God onze Vader zijn, afgeschermd van de boze wereld. (2Cor.6:14-18).

 

Wie Jezus volgt verlaat ‘de grote stad van deze wereld’, dat onder het definitieve oordeel ligt, en gaat op weg naar het nieuwe Jeruzalem van God, dat uit de hemel is. Want alleen in Christus kan Israël een licht voor de wereld zijn. Israël dat een licht voor de volken wil zijn zonder haar Messias leidt de volkeren in duisternis. Dan wordt Israël als een overspelige hoer die de volkeren misleidt. Een gevaarlijke situatie in het licht van Gods oordelen, maar dan ook altijd met de hoop op een groter heil.

 

Is het eigenlijk ooit anders geweest?

 

In het begin, volgens het oerverhaal van de Bijbel, leefden Adam en Eva voor het aangezicht van de Schepper. Zij zondigden tegen God en dit had gevolgen voor de gehele mensheid: de hele aarde lag onder een vloek en alle mensen moesten sterven op Zijn tijd.

 

Ten tijde van Noach was de aarde 'door en door slecht' en iedereen leefde een 'verderfelijk leven'. De gehele mensheid werd door God, aldus de bijbelse geschiedschrijving, geoordeeld en prijsgegeven aan de dood door een grote vloed. Alleen Noach en de zijnen werden in de ark gered samen met een menigte exemplaren van de dierenwereld.

 

In de tijd daarna trachtte de mensheid een stad (Babel) en een toren te bouwen tot in de hemel. De mensheid verenigde zich, zij spraken nog één taal, om de hemel in bezit te nemen in plaats van te doen wat de Schepper vanaf het begin al wilde: dat de mensheid zich zou verspreiden over de aarde en de aarde zou vervullen om haar te bewaren en te bewerken. Daarop verwarde God de ene taal van de mensheid en verspreidde hen over de hele aarde.

 

Deze oerverhalen laten een gehele mensheid zien, die zich niet stoort aan God noch gebod. En Gods handelen is een oordeel over de hele mensheid, maar toch met een zekere toekomst voor de rechtvaardigen, voor de mensen van goede wil.

 

In de tijd van de Rechters dwaalde Israël telkens weer en riep een oordeel over zich af. Maar het was zeker niet alleen ellende. Sommige Rechters brachten ook een periode van rust en zegen met zich mee, tot het weer mis ging. Bijvoorbeeld:

 

Na de dood van Jozua deed Israël wat kwaad was in de ogen van de Heer, en liep de afgoden achterna. Israël kwam in een situatie terecht van onderdrukking door de koning van Aram. Acht jaar duurde die onderdrukking. Toen zond God Otniël die tegen de koning streed en het volk verloste. Daarna had Israël veertig jaar rust.

 

Later ging het weer fout en Israël werd achttien jaar onderdrukt door de koning van Moab. De Rechter Ehud werd door de Heer gestuurd, verloste het volk en onder hem had het volk tachtig jaar rust.

 

Weer later werd Israël, na gezondigd te hebben, met harde hand onderdrukt door koning Jabin van Kanaaän, twintig jaar lang. Onder leiding van de profetes en Rechter Debora, en door de beslissende actie van de vrouw Jaël, die een dodelijke tentpin door het hoofd van de vijandige generaal Sisera joeg, werd Israël bevrijd en had daarna veertig jaar rust. Ze zongen een lied ter ere van de overwinning.

 

Ten tijde van Gideon plunderde de Midjanieten Israël zeven jaar lang en Israël verviel tot bittere armoede. Gideon werd door de Heer gezonden en hij verloste op wonderbaarlijke wijze het volk en gaf het weer veertig jaar rust.

 

Er volgden nog meer dwalingen en verlossingen door bijzondere Rechters. Onder een aantal Rechters leefde het volk in rust, en zelfs soms lange tijd, maar ook weer niet bij allemaal. Het was een tijd waarin iedereen deed wat goed was in zijn eigen ogen, totdat er een koning werd aangewezen. In het boek Rechters worden al die verhalen bondig en boeiend verteld.

 

Israël is exemplarisch voor het wel en wee van de volken en van de gehele wereld.

Deze situatie van historische rampspoed, samenhangend met menselijk falen en dwalen, en historisch herstel met een tijdperk van (relatieve) vrede als gevolg, is kenmerkend voor onze geschiedenis. Er is rampspoed (bijbelse gezegd 'oordeel'), maar nooit zonder een uiteindelijk perpectief op herstel, vrede en toekomst.

 

En dat zet zich voort in onze nieuwtestamentische tijd, in onze moderne wereld.

Die wereld als geheel, wij allen, Israël en de volken, spannen samen tegen de Heer en zijn gezalfde. Het is een profetische/apocalyptische diagnose van de wereldgeschiedenis. De kruisiging van Jezus, als gezalfde van de Heer, is volgens het Nieuwe Testament een gezamenlijke opstand geweest van Israël als eerstverantwoordelijke, met de Romeinse machthebbers (die staan voor de heidenwereld, de volken) als medeverantwoordelijk en uitvoerders. Beiden zijn door deze finale daad definitief ‘onder de ongehoorzaamheid’ geplaatst, schuldig bevonden, en worden opgeroepen zich te bekeren tot het evangelie van de vrede.

 

Voor die beschuldiging en die oproep geldt dat er in het geheel geen onderscheid is tussen Jood en heiden (Rom.1:16 ; 2:11 ; 3:22 ; 10:12 ; Hand.15:9 ; 26:22 ; Ef.6:9 ; Col.3:25).

De apocalyptische angstaanjagende voorstellingen zeggen in feite hetzelfde als Paulus bijv. in Rom.3:23,24 en Gal.3:22. In Rom.3:23 vat hij zijn betoog van de voorgaande hoofdstukken samen, waarbij hij zowel de Joden als de heidenen in staat van beschuldiging stelt:

 

“Want iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God, en iedereen wordt uit genade rechtvaardig verklaard, om niet, dankzij de verlossing door Christus Jezus.”

In Rom. 11:32 zegt hij het nogmaals:

‘God heeft ieder mens uitgeleverd aan de ongehoorzaamheid, opdat hij voor ieder mens barmhartig kan zijn.’

 

De apostel Petrus zegt hetzelfde op het eerste Concilie in Jeruzalem. Daar gaat het over de kwestie van de toelating van de heidenvolken tot de gemeenschap van Israël zonder te eisen dat zij zich aan de wetten en voorschriften van de Tora hoeven te houden (zoals bijvoorbeeld de besnijdenis en de voedselvoorschriften):

 

“Toen het tot een hevige woordenstrijd kwam, stond Petrus op en zei: Broeders, u weet dat God mij al in het begin uit uw midden heeft gekozen om de boodschap van het evangelie onder de andere volken te verspreiden, opdat ook zij tot geloof zouden komen.

God, die de harten doorgrondt, heeft zich duidelijk voor hen uitgesproken door hun de heilige Geest te schenken, zoals Hij die ook aan ons geschonken heeft.

Hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen, want Hij heeft hun hart door het geloof gereinigd.

Waarom wilt u God dan trotseren door op de schouders van deze leerlingen een juk te leggen dat onze voorouders noch wijzelf konden dragen?

Nee, we geloven dat we door de genade van de Heer Jezus gered worden, op dezelfde wijze als zij.” (Hand.15:7-11).

 

Dat juk van de Wet, de Tora, hebben de Israëlitische voorouders noch de leerlingen zelf kunnen dragen. Dus dan kan dat ook niet van de heidenen gevraagd worden. De Joden konden de Tora niet houden en de heidenen stonden altijd al buiten, onder het oordeel, en het juk van de Tora zou hen niet verder brengen.

Hiermee wordt in dit eerste Concilie de nieuwtestamentische definitie van “het volk van God” (“de gemeenschap van Israël”) veranderd naar een nieuw niveau:

een nieuw geestelijk volk van God, Joden en ook heidenen van allerlei herkomst tezamen, uitsluitend op grond van een nieuw verbond en op grond van het geloof in de genade van de Heer Jezus Christus. Deze gemeenschap van mensen (zo'n familie, zo'n volk) erkent geen enkel onderscheid op grond van afkomst, ethniciteit, racisme of volmaakte moraliteit waardoor mensen gered zouden kunnen worden. De Jood kan zich niet meer beroepen op zijn besnijdenis (Gal.6:15), zijn afstamming (van Abraham, Rom.9) of op het bezit van bepaalde genen, of op zijn gehoorzaamheid aan de geboden van de Tora, en de heiden kan zich niet beroepen op zijn wijsheid/wetenschap of zijn hoogstaande moraliteit. De mens heeft geen eigen rechtvaardiging meer dan alleen de genade van de Heer Jezus. Er is geen onderscheid: allen die geloven, Jood of heiden, gelden door hun eenheid met Christus, als kinderen van Abraham, als kinderen van God en kinderen van de belofte (Gal.3 en 4).

 

Slot:

Met de grote stad Babylon, ‘de vrouw gezeten op het scharlakenrood beest vol godslasterlijke namen, met zeven koppen en tien horens’, beschrijft Johannes de wereldsituatie zoals die was, zoals die is, dat wil zeggen zoals hij die in de eerste eeuw met eigen ogen gezien heeft, en zoals het zijn zal, totdat alles vervuld is en vernieuwd wordt.

Elke samenleving, elke generatie zal zich telkens weer moeten verweren tegen de Verleidster van de Macht: die heilloze en dodelijke verbinding van demonische dwaling en corrupte politieke macht. Die combinatie doodt de rechtvaardigen terwijl men meent daarmee God te dienen (Joh.16:2). Het is een openbaring, een theologische samenvatting van de kern en het dieptepunt van de geschiedenis van de wereld en de mensheid. Zo was het, zo is het en zo zal het gaan tot aan de voleinding van de wereld.

 

Het einde van het overspelige Babylon en de oude wereldrijken wordt verkondigd en is aanstaande en alleen de weg van gerechtigheid en barmhartigheid, de Weg van Jezus, heeft toekomst: het nieuwe Jeruzalem. Jezus, het Lam, koos het pad van God, het lijden en de opoffering van de rechtvaardige ten behoeve van de redding van diezelfde opstandige wereld. De gelovigen (de Kerk) zullen als volgelingen van Jezus de Heer dezelfde weg moeten gaan, samen met alle mensen van goede wil tot zegen van een opstandige mensheid (zie opmerking 3). Die weg van recht en liefde wordt gedragen door Zijn zegen: “Ik ben met u”, en zal Gods toekomst dichterbij brengen.

 

 

 

Opmerkingen:

1. Israël is in haar verzet/ongehoorzaamheid representatief voor de tegenstand van de hele wereld. Israël’s verzet wordt ingeschakeld tot heil. De negatie van het licht is brandstof voor datzelfde licht. Verzet roept om een godsoordeel, met een groter heil als eindresultaat. Langs een omweg is Israël, hoewel ongehoorzaam, toch tot een licht voor de wereld geworden. Vergelijk Jozef, die door zijn broers verworpen werd, en daardoor tot redder van Israël en de wereld werd (Gen.37-48, met name Gen.45:4-8). Of zoals Paulus zegt: ongerechtigheid leidt tot een steeds overvloedigere genade (Rom.5:20).

 

2. De boodschapper van onheil moet niet verward worden met de oorzaak van dat onheil. Of: de profeet die waarschuwt voor onheil moet niet de schuld gegeven worden van dat onheil. De oudtestamentische profeten waarschuwden (de leiders van) Israël (Juda/Jeruzalem) voor naderend onheil in verband met de ‘zonden en de wandaden’ van Israël. Zo doet ook de profeet van de Openbaring: de stad (Babylon, Jeruzalem, of welke andere stad ook waar de valse geest en corrupte macht samengaan) gaat te gronde vanwege haar ‘onreinheid’ en dit wordt door de profeet aangekondigd. De profeet waarschuwt het volk 'de stad te verlaten' om te ontkomen aan het onheil.

Israël komt te lijden onder het (antisemitische) juk van de heidenen. Maar de profeet propageert geen antisemitisme, integendeel, hij probeert het te voorkomen door op te roepen tot bekering en waarschuwt hiervoor.

 

3. Het ontstaan van het huidige Israël als staat wordt vaak als een startpunt gezien van een ‘nieuwe tijd’. Men denkt dan dat de messiaanse tijd nabij is. De vijgenboom is in bloei! Ziet men soms verlangend uit naar de vervulling van apocalyptische en gewelddadige profetieën, in afwachting van de herbouw van de tempel en een 1000-jarige rijk? Waar hebben we dat meer gehoord? Wellicht kan de beoefening van de ‘barmhartigheid’, met de Kerk voorop, uitstel betekenen van een nieuwe catastrofe.

 

Uit de Katechismus van de Katholieke Kerk, nr. 674:

“De komst van de verheerlijkte Messias wordt op elk ogenblik van de geschiedenis uitgesteld, (Rom. 11,31) totdat Hij wordt erkend door 'heel Israël' (Rom. 11,26 ; Mt. 23,39) waarover ten dele 'de verharding gekomen is' (Rom. 11,25) in de vorm van 'het ongeloof' (Rom. 11,20) ten opzichte van Jezus. De heilige Petrus zegt het tegen de joden van Jeruzalem na Pinksteren: 'Bekeert u dus en hebt berouw, opdat uw zonden worden uitgewist en er van de Heer uit tijden van verkwikking mogen komen en Hij u Jezus zende, die voor u als Messias was voorbestemd. De hemel moest Hem opnemen tot de tijd van het herstel van alle dingen, waarover God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten' (Hand. 3,19-21). En bij de heilige Paulus klinken deze woorden door, wanneer hij zegt: 'Als hun verwerping de wereld verzoening heeft gebracht, wat kan dan hun aanneming anders betekenen dan leven uit de doden?' (Rom. 11,15). Het binnengaan van 'het volledig getal van de joden' (Rom. 11,12) in het messiaanse heil, in het voetspoor van het 'volledig getal van de heidenvolken' (Rom. 11,25 ; Lc. 21,24) zal het volk van God de mogelijkheid geven 'de volheid in Christus' (Ef. 4,13) tot stand te brengen, waarin God alles in alles is' (1 Kor. 15,28).”